Een nogal opvallend artikel sierde de ‘Haagse Invloeden’-rubriek van NRC Handelsblad afgelopen weekend (21 juni). In ‘Wanneer militaire helden vooral een product van pr-politiek zijn’ beweert politiek redacteur Tom-Jan Meeus – na een lange aanloop – onder meer dat Defensie bewust een kunstmatige vorm van militair heldendom creëert. Het uitreiken van de militaire Willemsorde – in 2009 aan Kroon en binnenkort aan Tuinman (beiden commando’s) – zou niet zozeer te doen zijn om dapperheid te belonen, maar om hen uit te melken als lichtend voorbeeld en pr-juweeltje voor de krijgsmacht. De nationale held als wervingsmiddel bij uitstek: de in Amerika welbekende posterboy die de krijgsmacht broodnodige goede publiciteit oplevert.
Daarnaast zou er, zo staat vermeld in het artikel, ook nog eens ‘geen belangstelling’ zijn geweest onder Tweede Kamerleden om gezamenlijk de film ‘Getekend‘ over militairen met Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS) te kijken en er daarna over te discussiëren. Genoeg om even bij stil te staan dus. Dat gaan we doen in twee delen: vandaag de uitspraken rondom de Willemsorde.
In 2009 werd de militaire Willemsorde voor het eerst sinds vijftig jaar weer eens uitgereikt. Commando Marco Kroon kreeg de onderscheiding wegens bewezen diensten in Afghanistan. Het is niet raar dat de Willemsorde zo zelden aan militairen wordt gegeven: om de hoogste onderscheiding – te vergelijken met de Amerikaanse medal of honor en het Britse Victoria Cross – zijn exclusieve waarde te laten behouden dient het toekennen ervan een hoge uitzondering te zijn en alleen in zeer zeldzame gevallen te geschieden. De militaire Willemsorde is, zoals Koning Willem I het in 1815 formuleerde: ‘tot belooning van uitstekende daden van moed, beleid en trouw, bedreven door diegenen, welke, zoo ter zee als te lande, in welke betrekking ook, en zonder onderscheid van stand of rang, Ons en het Vaderland dienen.’
Tegelijkertijd is het goed dat de onderscheiding wel wordt toegekend in die gevallen waarin dat, gezien de buitengewone acties die militairen soms uitvoeren, zeer terecht is. Een dergelijke onderscheiding verliest immers ook zijn waarde als hij nooit aan iemand wordt uitgereikt. De Nederlandse inzet in Afghanistan levert situaties op waarin militairen dermate uitzonderlijke acties ondernemen dat de toekenningsprocedure van de Willemsorde sinds de jaren voorafgaand aan 2009 maar weer eens is afgestoft. Onlangs werd bekend dat ook commando Gijs Tuinman de Willemsorde later dit jaar uitgereikt zal krijgen.
Meeus stelt echter dat dapperheid in zowel het geval van Kroon als dat van Tuinman niet het belangrijkste motief is geweest voor Defensie om de Willemsorde aan hen toe te kennen. Defensie zou namelijk vooral een held zoeken die goede publiciteit genereert, zo stelt hij. De omstreden manier waarop Kroon in de periode na de ceremonie in het nieuws kwam – vermeend drugs- en wapenbezit – zou echter juist niet de publiciteit zijn waarop Defensie zat te wachten rondom de nieuwe oorlogsheld. Zo schrijft Meeus dat het nota bene minister Van Middelkoop zelf was ‘die met zoveel woorden toegaf dat het hem alleen om de held als product van pr-politiek ging. Hij quote de minister als: ‘Dit is niet het soort publiciteit voor een drager van de Willemsorde waarop we zitten te wachten’, aldus de minister. Vervolgens trekt Meeus daar de conclusie uit dat Nederland blijkbaar geen held zocht, maar ‘iemand die zich voordeed als held. Een poseur van het foutloze leven. Een creatie. Een stripfiguur.’
Dat is nogal een gewaagde – en wat mij betreft doorgeschoten – conclusie.Goed, defensievoorlichters hebben toegegeven dat zij erop hopen dat ‘de beschaafde’ Tuinman niet dezelfde publicitaire brokken zal maken als ‘lompe rouwdouw’ Kroon. Afgezien van het feit dat ze zich beter kunnen onthouden van dergelijke uitspraken, is het de vraag of de hoop daarop dan zo gek of zelfs verwerpelijk is. En belangrijker, bieden dergelijke uitspraken een reden om direct te veronderstellen dat de motieven om de Willemsorde toe te kennen in de laatste twee gevallen niet puur zijn geweest?
Natuurlijk dienen de daden waarvoor de onderscheiding wordt uitgereikt altijd centraal te staan, maar zien we stiekem niet allemaal graag iemand die naast die getoonde heldhaftigheid ook nog eens van onbesproken gedrag is? Daarmee hoeft het niet direct om de ideale schoonzoon te gaan, maar wel iemand die begrijpt dat de onderscheiding gepaard gaat met meer dan alleen de eer en heldenstatus. Iemand die de Willemsorde op zijn jasje mag spelden is bij voorkeur ook een rolmodel, iemand waartegen we kunnen opkijken en die weet dat het dragen van de onderscheiding voor de rest van zijn (of haar!) leven gepaard gaat met bepaalde verantwoordelijkheden. Diezelfde verantwoordelijkheden zijn immers sowieso al onderdeel van de militaire gedragscode en identiteit: militair is men 24 uur per dag, 7 dagen per week. Dat wordt iedere militair tijdens de opleiding tot in den treure bijgebracht. Waarom zou dat opeens anders zijn voor militairen die de Willemsorde uitgereikt hebben gekregen? Integendeel, van hen mag juist nog iets extra’s worden verwacht. Niet in de laatste plaats omdat zij onder een vergrootglas van de media liggen. Bovendien geeft iemand van onbesproken gedrag een onderscheiding nu eenmaal (nog) meer glans. Zeker de Willemsorde gaat om meer dan alleen de dapperheid die is getoond, ook al dient die dapperheid – en alleen dat – de reden te zijn om de onderscheiding toe te kennen.
Het argument dat Meeus aanhaalt, dat oorlog ‘shitty business‘ is en dat een imago van ‘perfectie’ daarom amper serieus is te nemen, overtuigt niet en is ook een beetje flauw. Dat militairen tijdens uitzendingen keuzes maken die volgens de maatstaven van het ‘normale’ dagelijkse leven onvoorstelbaar zijn en zeer agressief en ‘shitty‘ gedrag tot gevolg kunnen hebben, betekent niet dat diezelfde militairen vervolgens ook allemaal wel shitty gedrag zullen vertonen als ze terug zijn in eigen land. Het prototype van de veteraan die Meeus in zijn artikel neerzet wordt op die manier net zo zwart/wit en onrealistisch als het perfecte plaatje dat Defensie volgens hun voor ogen heeft als pr-middel.
Verder is het mij niet duidelijk wat het probleem is als gedecoreerde oorlogshelden goede publiciteit voor Defensie opleveren. De potentiële heldenstatus rondom het fenomeen ‘militair’ kan bijdragen aan de waardering die zij krijgen voor het vaak gevaarlijke werk dat zij doen. Het maakt de voor burgers vaak ongrijpbare taak van militairen op de een of andere manier wat meer grijpbaar. Inspirerende verhalen vanuit de krijgsmacht kunnen ook één van de vele redenen zijn die jonge en oudere jongens – en gelukkig ook steeds vaker meiden – ertoe aanzet zich (later) aan te melden om in militaire dienst te gaan. Met een Willemsorde onderscheiden militairen kunnen voor die jongens en meiden dienen als voorbeeld en rolmodel. Dat is iets waar we in Nederland, net als andere (zelfs voorzichtige) uitingen van patriottisme en waardering voor militairen, erg terughoudend en soms zelfs krampachtig mee omgaan. Over positieve publiciteit als bijproduct van oorlogshelden hoeft echter niet zo moeilijk gedaan te worden. In ieder geval niet zolang men dat blijft zien als mooie bijkomstigheid en het niet als het primaire motief gaat gelden om de Willemsorde aan iemand toe te kennen. Maar zijn er – ondanks de woorden van Van Middelkoop – daadwerkelijk redenen om te geloven dat dit het geval is geweest bij Kroon of Tuinman?
Dat is moeilijk te geloven. Het is niet alsof de militaire Willemsorde zomaar aan iemand wordt gegeven, ook niet als een aantal opportunistische ambtenaren het als mooi pr-stuntje bombarderen. Het is (een beetje gechargeerd gesteld) niet het equivalent van een lokale supermarktactie, waarbij iedere militair er één kan krijgen door het sparen van actiepunten. In de gevallen Kroon en Tuinman is, zoals gebruikelijk, de standaard procedure doorlopen, waarbij verschillende commissies er enkele jaren over hebben gedaan om uiteindelijk de knoop door te hakken en groen licht te geven. Wanneer er twijfels zijn of als de acties toch niet genoeg zijn om in aanmerking te komen voor de Willemsorde, bestaan er altijd nog de lagere onderscheidingen. Met die procedure kunnen nooit alle twijfels van subjectiviteit worden weggenomen, maar het is een robuuste waarborg tegen de welbekende doorgestoken kaart.
Te snel suggereren dat de hoogste militaire onderscheiding die Nederland kent niet (geheel) terecht, of om de verkeerde redenen wordt uitgereikt doet afbreuk aan het prestige ervan. Bovendien is het een klap in het gezicht van de ontvangers, die nooit zelf om de Willemsorde hebben gevraagd. Eenmaal uitgereikt hebben zij het recht de medaille en alles wat daarbij komt kijken met trots en eergevoel en zonder twijfels te mogen dragen. Ook ministers en defensiewoordvoerders hebben de verantwoordelijkheid de waarde van die erkenning niet te ondermijnen met domme uitspraken over de publiciteitswaarde van oorlogshelden. De Willemsorde is gewoonweg te waardevol om door zinloze discussies, geruchten en opportunisme besmeurd te worden.
Dit artikel verscheen eerder op Stukje Duiding