Winnen op de gespoten fiets van een rijkeluiszoontje

17-07-2014 10:40

Het was geen vetpot thuis. Mijn vader werkte bij de Conimex in Baarn, rijsttafelproducten. Hij “runde”, zo sprak hij er zelf bloedserieus over, een primitief afdelinkje waar de kurk nog met een rubberen hamer in de Ketjapfles werd geramd.

Zijn kantoortje werd afgeschermd door kippengaas, omdat “zijn” personeel niet schroomde om een volle fles naar de chef te gooien tijdens vechtpartijen op de benauwde werkvloer. Een groot deel van de jongens had een stafblad en met de kerst flansten we thuis een simpel kerstpakketje in elkaar om bij de bajes in Utrecht af te leveren.

Verwende wijven

Mijn moeder maakte de huizen schoon van verwende “wijven” en op zaterdag stond ze op de markt met textiel achter de kraam van een nep oom. ’s Winters dik ingepakt met geitenharen sokken in een soort legerkistjes, die haar kleine voeten moesten beschermen tegen de vrieskou.

In de winter van 1963 legde ik de basis voor mijn latere sportprestaties. Op de Basisschool won ik een schaatswedstrijd en het advies van de enthousiaste meester, die lichamelijke opvoeding gaf, luidde: “sluit je aan bij een club, je hebt talent”.

Wielrennen was in die tijd zomers de basis voor het schaatsen in de winter. Dus naast het lidmaatschap van de schaatsclub, Petersbaan, wilde ik dolgraag ook fietsen bij de plaatselijke wielervereniging Tempo in Soest. Inmiddels zat ik op de middelbare school en een krantenwijk was een welkome aanvulling op het beperkte budget van mijn ouders.

Wielerwereld

Nadat ik op Sinterklaasavond werd verrast met een paar Chinese nepnoren, dagenlang kon ik niet slapen van de opwinding, was een racefiets het volgende object in huize Lankreijer. Een groot obstakel, dus reed ik mijn eerste clubritje op een loodzware toerfiets van het merk Mercier, waar ik de spatborden vanaf had gehaald. De vleugelmoeren werden vervangen door normale bouten,maar het bleef geen porum. Ik reed puur voor lul en in het peloton was ik vaak het middelpunt van spot en cynische opmerkingen over mijn “materiaal”, waar ook toen al een hoge status aan werd ontleend. Alleen als ik een rit won op mijn te zware, aangepaste toerfietsje, viel het opvallend stil.

Toen ik echt criteria ging rijden en met veel andere renners uit alle provincies in aanraking kwam, werd ik geobsedeerd door de glanzende, lichtgewicht frames die je met één pink kon optillen. Met leedwezen zag mijn vader mijn afgunst aan, dus moest er een oplossing komen, die financieel nog enigszins te behappen was. Een tweedehandsje, wel lichtgewicht en uitgerust met de zogenaamde 531 Reynolds buizen met de absolute voorwaarde, dat er een originele sticker op zat.

Want er werd al genoeg gesjoemeld in het wielerwereldje.

Als een gek joeg ik achter advertenties aan, informeerde ik bij de club en loerde ik zelfs naar concurrenten in het peloton, of ze misschien niet toe waren aan een nieuwe fiets. Ondertussen bleef ik doorfietsen op letterlijk mijn “stalen” ros en mijn prijzenkastje werd desondanks regelmatig aangevuld. Dus de goede benen waren er, nu het materiaal nog.

De droom van een zoon

Het is donderdagavond en mijn vader en ik rijden naar Hilversum. Thuis al de route naar het adres opgezocht, ouderwets op de kaart, want van een digitaal tijdperk was nog geen spoor te bekennen. In de auto was ik nauwelijks te temmen, want ik was gestuit op de fiets van een dokterszoon, die van zijn vader blijkbaar wél het allerlaatste model mocht uitkiezen.

“Hoe zou die eruit zien, pap, en wat voor kleur. Er schijnt een Campagnolo derailleur op te zitten en hij heeft MAFAC remmen”. Mijn vader liet me uitrazen en probeerde zich te concentreren op de weg. Af en toe wierp hij een trotse blik naar me, maar in zijn blauwe ogen bespeurde ik eveneens een triomfantelijke uitdrukking, omdat hij de droom van zijn onstuimige zoon toch waar ging maken.

De fiets was top, het frame recht en inderdaad uitgerust met de felbegeerde onderdelen, zoals in de advertentie beschreven. Er was echter één maar, de fiets had een poepkleur om U tegen te zeggen. Onoverkomelijk, daar moest iets aan gedaan worden. Anders begint het gezeik van voorafaan, bedacht ik me op de terugweg met de fiets achter mijn rug.

Pimpen avant la lettre

Toen het potje van mijn moeder met het zwarte geld van het poetsen bij rijke “wijven” weer goed gevuld was, kreeg mijn frame de kleuren van de ploeg van Eddy Merckx. De onderdelen werden netjes opgepoetst en indien nodig opnieuw verchroomd. Ik voelde me een koning, vooral als niemand in de gaten had dat het om een opgepimpt model van een rijkeluiszoontje ging. Die was vast alweer toe aan het nieuwste van het nieuwste, maar later hoorde ik tot mijn grote vreugde dat ie nog geen deuk in een pakje boter reed.

“Als ik groot ben en een dikke baan heb, betaal ik het jullie allemaal terug” beloofde ik mijn ouders met de hand op mijn hart. “Ik zal alle bonnetjes bewaren, dan rekenen we later af.”

Vlak voordat mijn vader stierf, tot op het laatst mankeerde er niets aan zijn hersenen, laat staan aan zijn cynische humor, kwam hij nog fijntjes op mijn beloftes terug.

“Ik krijg nog geld van je Toontje, maar laat maar zitten. We hebben een wereldtijd gehad”.