Muzikanten kennen groupies. Wielrenners enthousiaste, geduldige meisjes die je opwachten aan de meet.
Corrie, Jannie en Gerrie, afkomstig uit Maartensdijk en Hollandsche Rading. Hondstrouw als supporter van Joppie Schaafsma, mijn clubgenoot, en mij. Zodra we maar enigszins in de buurt koersten, waren de meiden niet weg te slaan. Als naïef pubertje merkte ik later pas dat Corrie verliefd op me was en mijn oudere buurjongen moedigde me aan om haar eens lekker “te pakken”. Hij bestookte me dagelijks met een lawine aan technische, sexuele aanwijzingen en instructies, waarvan mijn hoofd duizelde. Het jargon waar ik nog niet echt in thuis was en waarvoor ik me min of meer schaamde. Ik was van de sport en hoewel ik veel aandacht kreeg van meisjes als Corrie, was ik toch voornamelijk verliefd op mijn eigen racefiets.
Fietsen als basis voor het schaatsen bracht me in het Noorse Hamar. Het mekka voor een Nederlandse schaatsclub, toen nog een natuurijsbaan met keihard, zwart, marmeren ijs. Cor, mijn fietsvriend, waar ik eerder over schreef en die zichzelf later een kogel door de kop joeg, nodigde me uit om met zijn Utrechtse schaatsvereniging mee te gaan. Tien dagen trainingskamp en we logeerden in de plaatselijke ungdomsherberge (jeugdherberg). Natuurlijk stuitten we daar op een Zweedse meisjesploeg, dus naast een poging om je persoonlijke record te verbreken in de hevige vrieskou, ’s winters ging de temperatuur makkelijk naar min 30, hadden we afleiding genoeg in de avonduren. Sport verbroedert niet alleen, het biedt vaak onverwachte ontmoetingen en herinneringen, die ik koester in een grote plastic zak, omdat ik te ongedurig was en ben voor het aanleggen van fotoalbums.
Omdat ook ik ben gevallen voor dat prachtige Hamar, met meters sneeuw voor de deur van de ungdomsherberge en de knalblauwe luchten, besluit ik met een andere fiets-en schaatsvriend, Harrie, de volgende zomer van 1972 weer af te reizen naar het plaatsje. Hemelsbreed 100 kilometer vliegen vanaf Oslo. In een Mini, een originele nog, dus jammer genoeg konden de racefietsen niet mee. Helaas moesten we dit keer die traditie doorbreken.
Harrie en ik kampeerden aan de oever van de Mjǿsa, een prachtig meer waar je kon zeilen, zwemmen en vissen. Na een paar dagen was het “raak”, zoals Harrie het triomfantelijke noemde. We “scoorden” twee meisjes, Kirsti en Eva. Kirsti ging naar het laatste jaar gymnasium en Eva was kapster. De natuurlijk blonde Kirsti met knalblauwe ogen, de cliché dat alle Zweedse meisjes en vrouwen er zó uitzien werd werkelijkheid voor mij, was timide. Het klassieke, in zichzelfgekeerde type, waar je als jongen wat meer moeite voor moest doen. Harrie had het in die zin makkelijker en sliep al vanaf de eerste nacht met Eva, die voor alles in was, dus ook voor een Hollandse jongen. Harrie vertrok dan ook steevast aan het eind van de dag naar zijn nieuwe Noorse aanwinst, ik bleef achter op de camping. Vaak samen met Kirsti en urenlange, filosofische gesprekken volgden over het leven in Noorwegen en Nederland. Ik wist dat er Nederlandse schaatsers in Noorwegen woonden, dus stapje voor stapje raakte ik in de mood, ondanks het feit dat ik net was begonnen aan mijn studie Nederlands in Amsterdam.
Tot over mijn oren verliefd kwam ik thuis. Een lange reeks liefdesbrieven vloeiden moeiteloos uit mijn pen en ik bombadeerde haar met actiefoto’s van wielerkoersen en kopietjes van uitslagen in de krant. Bij hoge uitzondering mocht ik van mijn ouders bellen met haar. Een andere manier van communiceren dan de post en de telefoon bestond er niet.
Het gemis van Kirsti werd zo heftig, dat ik besloot om in de winter terug te gaan naar de ungdomsherberge. Ik zocht contact met de eigenaar en wilde bij hem werken tegen kost en inwoning. Maakte niet uit dat ik verder niets verdiende, als ik maar in de buurt was van mijn Noorse meisje.
Toen ik nog maar net was gearriveerd, spatten mijn dromen en illusies als een ballon uit elkaar. Over de zomerliefde was bijna letterlijk de vrieskou heen gegaan. Kirsti was druk met school, prikkelig en haar ouders waren helaas weer thuis. Want toen ik haar ontmoette, hadden we het rijk alleen in dat fraaie houten ouderlijke huis. Het domein voor onze prille, ontluikende, nog schuchtere liefde, die desondanks wél had geleid tot de ontmaagding van Kirsti. “Ik zal je altijd blijven herinneren als de Nederlandse jongen, die de eerste voor me was,” sprak zij teder en ik viel bijna om van mannelijke trots.
Na zes weken brak de heimwee naar Amsterdam me dusdanig op dat ik vertrok, een huilende Kirsti achterlatend op het kleine, besneeuwde station van Hamar. Tijdens de lange treinreis terug, kwam ik beetje bij beetje weer tot bezinning en verlegde ik de focus van wonen en leven met Kirsti in Hamar naar een toekomst in Nederland. Hoe vaag die op dat moment ook nog was.
Ze is nog één keer, met een vriendin, bij me op bezoek geweest op mijn studentenkamer in de Cornelis Krusemanstraat, waar ik bij een hospita woonde. Het vuur was inderdaad gedoofd. Onhandig en ongemakkelijk brachten we met zijn drieën de nacht door in mijn te kleine vertrek.
Zo’n jaar of vijf geleden kreeg ik vanuit het niets de geest om weer eens naar Noorwegen te gaan. Nostalgie? Een hang naar vroeger? Behoorde ik ook tot de categorie losers die via de KRO een oud-geliefde wilde opsporen. Kneus als ik was, zocht ik contact met de redactie van Memories, waar een goede vriendin van mij werkte. Zij begon haar zoektocht naar Kirsti Sundström, ik herinnerde me zelfs nog het adres van haar ouders, Ringgata 170.
Na drie weken kwam het antwoord. “Sorry Ton, Kirsti is al in 1985 overleden. Verder hebben we geen enkele aanwijzing kunnen vinden over doodsoorzaak, ouders of overige familieleden. Hier zul je het mee moeten doen.”
Al was de tijd ruim over Kirsti en mij heengegaan, toch schrok ik. Al die tijd had ik geleefd met het beeld van een jonge moeder, omringd door spierwitte kindjes, met blauwe ogen. Aan de oever van de Mjǿsa, waar het zomers nooit donker werd, had Kirsti me wel eens ontboezemd, dat daar, diep in haar hart, haar eerste behoefte lag.