De schuur was het domein van mijn vader. Voordat ik ging koersen, sleutelde hij daar aan een oude DKW-motorfiets, 90 cc, met de versnelling op de tank. Vóór de oorlog al gefabriceerd, dus we kunnen eigenlijk spreken van een fout verhikel, wreef ik hem later in. Als jongetje zat ik trots vóór op de bezinetank en ik voel nog de wesp die mijn lip doorboorde. Van de schrik én de pijn schreeuwde en jankte ik de hele boze wereld bij elkaar. Mijn vader moest zelfs een noodstop maken, die ons bijna fataal werd.
In dezelfde schuur werd mijn vader ook gedwongen zijn eigen, gevangen snoekbaars te bakken, want mijn moeder duldde geen vislucht in de keuken. Moeders wil was wet, hoe klein ze ook was.
Toen mijn eerste “racefiets” ten tonele verscheen, een zware toerfiets van het merk Mercier die op een echte moest lijken, werd de schuur het epicentrum van vader en zoon. Mijn vader leefde nog met de ijdele hoop dat ik zelf mijn fiets zou kunnen onderhouden, terwijl hij bij mijn geboorte al direct had geconstateerd dat ik was uitgerust met twee linkerhanden. Alle jongetjes uit de buurt zaten op de ambachtsschool en deden “metaal”, “electrotechniek” en later zelfs “autotechniek”, terwijl ik één van de weinige “studiebollen” in onze arbeidersbuurt was, die later wel zou “doorleren”. Waarschijnlijk zijn er in het geniep ook nog stemmen opgegaan dat ik latent homosexueel was. Want wie schrijft er nu een gedicht voor Moederdag. Dat moet toch wel een echte “miet” zijn.
Mijn vader kon het blijven voordoen hoe je een moer vastdraaide, “vast is vast jongen, aan is aan”, ik bleef volharden in het doldraaien van het schroefdraad van de assen. Met lede ogen en ingehouden woede keek hij naar het gestuntel van zijn zoon, die in zijn optiek natuurlijk nooit een echte vent zou worden, ook al maakte ik deel uit van het peloton. Toen ik me op mijn achttiende ook nog eens bewust liet afkeuren op S-5 voor militaire dienst, viel ik in zijn ogen natuurlijk definitief door de mand.
Vandaag en de rest van de week kijkt u in de Tour de France naar het leger mecaniciens dat de renners bijstaat. Rijdende fietsenmakers, van alle nationaliteiten, die soms uit het raam hangen om een derailleur bij te stellen of een zadel aan te passen. Of in een mum van tijd een wiel verwisselen, omdat een renner op een cruciaal moment in de koers lek rijdt.
Hoewel ik daar toch ook tot mijn grote vreugde soms bewegingen waarneem, die mij direct doen denken aan mijn eigen technische tekortkomingen. Even een momentje van euforie, in mijn eentje voor de buis, omdat mijn vader mijn gemis ooit afstrafte met het etiket “linkie”, dat tot op de dag van vandaag aan me kleeft. Een puur jeugdtrauma, dat zelfs zomaar kan opspelen tijdens een trainingsrit, als ik maar even het gevoel heb dat mijn tube langzaam leeg loopt. Mijn stellige overtuiging is dan ook: jeugdtrauma’s worden per definitie gecreëerd door je ouders, in mijn geval door mijn vader. Daar heb je zelf geen enkele invloed op.
Mijn tweede fiets van het rijkeluiszoontje van de huisarts in Hilversum had gelukkig “uitvalnaven”. Met een simpele beweging trek je aan de snelspanner van de uitvalas, die je vervolgens los draait en zo haal je je wiel in één simpele beweging uit de voorvork. Ideaal, vast bedacht voor “linkies” zoals ik. Hoewel, het achterwiel blijft nog steeds een obstakel voor mij, want daar heb je met de tandwielen en de ketting te maken, dus fiets ik na pech nog altijd rond met vette klauwen.
Tijdens het fietsen kom ik heel vaak leeftijdsgenoten tegen, overgesoigneerd, zelfs met geschoren benen en uitgerust met de meest geavanceerde kleding en peperdure fiets. Om te genieten blijf ik dan even rustig aan het wiel zitten, om de outfit en de allerlaatste techniek stiekem te bewonderen. In negen van de tien gevallen is zo’n man op late leeftijd gaan fietsen en beschikt hij niet over de basisconditie om eens lekker hard en lang te sleuren op kop. Mijn stiel vroeger, want hoe vaak blies ik me niet te vroeg op en kwam ik uitgeput aan de meet? Overigens nog steeds mijn basisgedrag in alles wat ik doe.
En als ik dan over zo’n overgesoigneerde kakker heen spring en hem meteen op afstand zet, zonder hem nog maar één blik waardig te gunnen, voel ik me toch heel even de man, die mijn vader zo node in mij heeft gemist. Ik geef toe, die bevestiging is wat aan de late kant, gezien mijn leeftijd. Toch weet ik zeker dat mijn vader alsnog trots op me is, als hij, zoals vanouds, getuige zou zijn van dit schouwspel.