In 2010 begon Rianne Meijer met een feuilleton op deze website. The Ana-files was een succes en resulteerde in Meijer’s eerste boek. En gelukkig is het daar niet bij gebleven, in juli kwam De Onverschrokken Lafaard uit.
De Onverschrokken Lafaard vertelt het verhaal van de 27-jarige Bram, die op deze jonge leeftijd al weduwnaar is. Bram voelt minachting voor de wereld en probeert zich staande te houden door een muur van haat en sarcasme en zal zich nooit meer aan iemand hechten. Dat is makkelijker gezegd dat gedaan, zeker wanneer hij Zwaan via het narcistische medium Twitter ontmoet. En meer gaan we niet vertellen.
Op ThePostOnline publiceren we niet alleen het eerste hoofdstuk, ook mogen we maar liefst vier exemplaren weggeven! Wat je moet doen? Simpel. Stuur een mail met als onderwerp ‘Ik wil De Onverschrokken Lafaard winnen’ naar [email protected]. In de mail zelf zet je een goede reden. De vier leukste mails krijgen het boek thuisgestuurd. Doe dit wel voor 31 augustus.
‘Ik vind het gewoon zo naar voor je.’ De buurvrouw haalt hoorbaar haar neus op. Tot een paar weken geleden kende ik het muizige mens dat nu in mijn portiek staat te snotteren alleen van in het voorbijgaan. We zeiden beleefd gedag wanneer we elkaar tegenkwamen op straat, veel verder ging onze relatie niet. Zoals dat gaat in een grote stad. Zoals ik het liefst heb dat al mijn sociale contact verloopt. Maar nu is alles veranderd.
Wanneer je graag in het middelpunt van de belangstelling staat, raad ik je aan nog voor je dertigste weduwnaar te worden. Mensen die je daarvoor nooit een blik waardig hebben gekeurd, zullen zich dan ineens verdringen om hun hulp aan te bieden. De bewijzen daarvoor stapelen zich inmiddels hoog op in de ijskast. Spaghetti bolognese van haar collega’s op school. Gekookte aardappelen, spinazie en twee slavinken – overgoten met een dikke laag jus – van de dame uit de straat op wier kat we ooit tijdens een vakantie hebben gepast. Soep in alle smaken en kleuren, afkomstig van familieleden en vage kennissen. Mensen nemen graag soep mee in geval van ellende. Kennelijk gaat er troost uit van eten waarop je niet hoeft te kauwen. Niet dat het ook maar ene reet helpt, natuurlijk. Alleen van de gedachte aan voedsel ga ik al bijna over mijn nek. Sowieso: wat verwachten ze nu precies van me? Dat ik me door een verzameling vrolijk gekleurde Tupperware-bakjes beter ga voelen? In plaats daarvan word ik met elke dag die verstrijkt kwader. Op iedereen die zo zijn best doet om me te ‘helpen’. Hun zogenaamd spontane bezoekjes. De amper in te dammen stroom aan platitudes waarmee ze op de proppen komen.
‘Red je het wel een beetje, Bram?’
‘Als ik iets voor je kan doen, moet je het gewoon zeggen.’ Of, mijn favoriet:
‘Het lijkt nu allemaal heel zwart, maar je zult zien dat je hier uiteindelijk sterker uitkomt.’ Er is niks louterends of positiefs aan ellende, maar toch schijnt iedereen me continu te willen overtuigen van het tegendeel. Ondertussen roepen ze allemaal om het hardst dat ze met me meeleven. Maar in hun ogen lees ik iets heel anders. Deze mensen komen helemaal niet voor mij. Het zijn de ramptoeristen die bij een groot ongeluk op de snelweg de kijkersfile vormen. Het zijn de meehuilers die na de gruwelijke verkrachting en dood van een tiener bloemen komen leggen bij haar huis of meelopen in een stille tocht terwijl ze het morsdode kind nooit hebben ontmoet.
‘Erg, hè?’ fluisteren ze verlekkerd tegen elkaar.
‘Het was zo’n lief meisje. Waar gaat het naartoe met de wereld als zelfs onze dochters niet meer veilig zijn?’
Mijn vriendin is niet vermoord, in ieder geval niet door iets menselijks, maar dat maakt de aasgieren weinig uit. Uit alle hoeken en gaten komen ze tevoorschijn om me lastig te vallen. Ik kan nauwelijks mijn voordeur uitstappen of er springt er weer eentje met waterige oogjes of een trillende onderlip op mijn nek. En mensen al te snel afwimpelen kan niet, want dan ben ik onbeleefd. Gadverdamme. Alsof hun o zo oprechte medelijden niet gewoon nieuwsgierigheid is, vermengd met nauwelijks verhulde opluchting. Ik hoor het ze bijna tegen elkaar fluisteren als ik me op weg naar mijn werk door de straten haast, hopend dat niemand me staande zal houden.
‘Zie je die jongen daar? Die heeft net zijn vrouw verloren. Zo verschrikkelijk, ze was pas 28. Nooit iets mee aan de hand geweest. Maar toen werd ze ziek. Arme Bram.’ Om ’s avonds, als ze naar bed gaan, extra dicht tegen hun eigen man of vrouw aan te kruipen, eindeloos opgelucht dat het hun niet is overkomen. Ik snap niet dat ze niet doorhebben dat ze het alleen maar erger maken. Door hun bemoeienissen krijg ik geen seconde de kans om te ontsnappen aan de waarheid. Aan het feit dat ik geen vrouw meer heb om ’s nachts tegenaan te liggen. Want mijn vrouw ligt in een kist, een paar meter onder de grond. Al een paar maanden, dus de eerste maden zullen zich inmiddels wel een weg naar binnen hebben geknaagd. Maar daar mag ik ook niet meer hardop over beginnen, want dat is morbide. Klootzakken. Wat weten zij ervan?
Toen haar moeder en zusje een dag na haar dood langskwamen om de uitvaart te plannen, gebeurde min of meer hetzelfde. Ronja had, toen duidelijk werd dat ze het niet zou redden, al vrij snel besloten zich te laten cremeren en haar as dan ergens uit te laten strooien. Zij zag er niks in na haar overlijden in een graf te worden gestopt. Hoewel ze niet geloofde dat er nog iets was na de dood, vond ze het idee dat er aarde over haar lijk heen zou worden geschept eng en benauwend. Ik had op mijn beurt ook helemaal geen behoefte aan een plek waar ik haar ontbindende lichaam kon blijven bezoeken. Ik heb geen graf nodig, noch een urn met haar as op de vensterbank om aan haar te blijven denken. Als je erover nadenkt, is zo’n potje overblijfselen sowieso nogal macaber: wat moest ik met de resten van mijn verbrande geliefde? Er af en toe even aan ruiken in de hoop dat ik ergens nog een vleugje van haar lievelingsparfum opsnoof ? Rot toch op.
Totdat haar moeder ging dwarsliggen. Dat kwam voor mij als een totale verrassing, ik kende Maria juist als meegaand en begrijpend. Veel meer dan mijn eigen ouders in ieder geval, die ik sowieso niet bij haar sterfbed had betrokken.
‘Ik wil naar haar toe kunnen gaan, Bram. Ronja was misschien wel jouw vriendin, maar ze was ook mijn dochter. Je kan dit niet zomaar in je eentje beslissen. Je hebt geen alleenrecht op verdriet om haar dood. Ze was niet alleen van jou, maar van ons allemaal.’
Het leek me beter die laatste opmerking te negeren, dus beet ik stevig op de binnenkant van mijn wang. Pas toen ik een roestige smaak proefde, ontspande ik mijn kaken een beetje. Voorzichtig gleed ik met mijn tong langs het gehavende vlees. Natuurlijk, ik had mijn zin kunnen doordrijven, of dat op zijn minst kunnen proberen. Ik had te berde kunnen brengen dat ik niet de enige was die haar wilde laten cremeren, maar dat het haar eigen laatste wens was geweest. Daarna had ik haar familie er fijntjes op kunnen wijzen dat zij juist degenen waren die alleen maar aan zichzelf dachten. Maar ik was zo moe en het laatste waar ik zin in had, was een wedstrijdje wie het meest van haar gehouden had, en het minst onbaatzuchtig was. Dus gaf ik het op. De rest van het gesprek liet ik wijselijk aan me voorbijgaan.
Een paar dagen later stond ik op de eerste rij van de aula van Zorgvlied te wachten tot ze mijn vriendin onder de grond zouden stoppen. De zaal was stampvol, er waren wel een paar honderd mensen komen opdagen. De meesten kende ik in ieder geval van gezicht, maar sommige van de aanwezigen waren onbekenden voor me. Zouden er eigenlijk ook mensen zijn die puur voor de lol begrafenissen van wildvreemden bezoeken? Het zou me niks verbazen.
‘Zullen we straks nog een rondje over het terrein lopen?’ hoorde ik iemand een paar rijen achter me net iets te hard fluisteren.
‘Annie M.G. Schmidt schijnt hier ook ergens te liggen.’ Ik spitste mijn oren in de hoop mezelf te kunnen martelen met de rest van hun stompzinnige gesprek, maar net op dat moment werd de muziek gestart. De plechtige klanken van Johann Sebastian Bachs Ich habe genug schalden door de ruimte. Zij had om ‘Hallelujah’ in de uitvoering van Jeff Buckley gevraagd, maar ik moest haar helaas teleurstellen. Zoals ik haar de laatste maanden zo vaak had teleurgesteld.