Wat is er voor een schrijver eigenlijk mooier dan dat hij minimaal één lezer op andere gedachten brengt? Wat dit betreft was ik dus bijzonder in mijn nopjes met de uitgebreide recensie die Ewout Klei schreef van mijn boek Freek: de cultuurkritiek van een komiek. Klei bekent immers dat hij vóór lezing ervan een ‘fervente Freek-hater’ was, maar dat hij nu waardering voor de man heeft gekregen. Dat is als auteur een van de mooiste complimenten die je kunt krijgen. Niettemin bleef ik na lezing van zijn recensie toch met enkele vragen zitten.
Ten eerste is het mij nog steeds niet duidelijk wat de oorzaak is Klei’s ‘Freek-haat’, waardoor ik ook niet kan inschatten in welke mate, en waarom precies, die verminderd is. Zeggen dat je aan iets of iemand een bloedhekel hebt zonder aan te geven welke argumenten je daarvoor hebt lijkt een beetje op de Ajax-haat van een Feijenoord-supporter, of vice versa. Het past in ieder geval niet bij iemand die zich op zijn eigen website een tijd lang afficheerde als ‘intellectueel in opleiding’ (wat voor een gepromoveerd historicus overigens net iets te bescheiden is).
Hiermee samen hangt een tweede omissie die ik in zijn stuk bespeur. Klei gaat namelijk nergens in op de cultuurkritiek van Freek de Jonge, en dat terwijl het hele boek daar om draait. Hij schrijft dat Freek de Jonge de eerste cultuuromslag die Nederland na de Tweede Wereldoorlog doormaakte – die van een ‘verzuild’ naar een ‘links land’ – van harte toejuichte, maar dat hij de tweede, die ‘van een links land in een cynisch en hedonistisch land’ verafschuwt.
Hierdoor zou het begrijpelijk zijn dat hij ‘in de ogen van de jongere generaties’ een ‘fossiel’ is geworden. Hoewel Klei in het midden laat of hij er zelf ook zo over denkt krijgt de lezer de indruk dat afkeer van hedonisme en cynisme dus iets is van oude, achterhaalde, verzuurde en kortademige types, die het moderne leven niet meer kunnen bijbenen – geestelijk mindervaliden, wier tijd erop zit. Dat mag je natuurlijk best vinden, maar in mijn ogen is dat geen houding die erg onbevangen en intellectueel is.
Wat ik in het boek heb willen laten zien, is dat Freek de Jonge in zijn werk – dat in de eerste plaats bedoeld is om mensen aan het lachen te maken! – ondanks alle grappen en grollen een aantal belangrijke vragen stelt. Vragen die weliswaar niet origineel zijn, maar die hij wel op een tamelijk unieke manier aan de orde stelt: wat is de prijs van de secularisering en individualisering; wat doen we met de vrijheid die we menen veroverd te hebben; wat zijn de negatieve gevolgen van de culturele revolutie van de jaren zestig; waar baseren we onze moraal op, hoe komt onze geestelijke horizon eruit te zien als we het taboe tot taboe verklaren?
Volgens mij zijn dit geen flauwekulvragen, maar onderwerpen waar een serieuze intellectueel over dient na te denken. Freek de Jonge doet dat zelf in zijn shows, waarbij hij geen keiharde, eenduidige antwoorden formuleert, maar voortdurend zijn eigen opvattingen, vooroordelen en angsten ter discussie stelt.
Het is enigszins teleurstellend dat Klei hier niet op in gaat. Naar de reden hiervan kan men slechts gissen. Is het omdat hij het wel flauwekulvragen vindt, of schrikt hij er misschien voor terug? Wat opvalt is dat hij blijft steken in het beeld van Freek als linkse drammer, terwijl ik in mijn boek juist dat beeld sterk nuanceer. Ik toon niet alleen aan dat het cabaret van Neerlands Hoop helemaal niet zo gepolitiseerd was, en dat veel van de liedjes en sketches primair over het menselijk tekort gingen in plaats van over de catastrofale gevolgen van het perfide kapitalisme, maar ook dat Freek de Jonge daarna vaak vraagtekens zette bij tal van linkse dogma’s en vooroordelen. Zo keerde hij zich al heel vroeg tegen wat men later ‘politieke correctheid’ ging noemen en weigerde hij gelovigen af te schilderen als achterlijke zielepoten die de moderniteit niet konden bijbenen.
In plaats van hier op in te gaan neemt Klei kritiekloos de term van Theo van Gogh over en heeft hij het over Freeks ‘Galmende Geweten’. Dat is merkwaardig. Enerzijds wil hij serieuze intellectuele kritiek leveren, maar anderzijds beroept hij zich op een inhoudsloze aandachtsjunk die continu een grote bek opzette, die zelfs antisemitische grappen maakte om maar in the picture te blijven, en die voortdurend zijn eigen angsten en frustraties overschreeuwde. Maar goed, dat is ook een kwestie van smaak.
Kwalijker is dat hij hiermee over het hoofd ziet dat Freek de Jonge in zijn shows misschien wel als ‘geweten’ functioneert, maar dan niet zozeer als de instantie die het allemaal zo goed weet, of als de dogmaticus die precies aangeeft hoe mensen over bepaalde zaken moeten denken. Als hij al optreedt als ‘geweten’, is het vooral als ‘kwaad geweten’, als degene die lastige en vervelende vragen stelt, die de vinger op pijnlijke plekken legt en datgene ter sprake brengt waarover veel mensen liever zwijgen – een omschrijving die in mijn, door Klei herhaaldelijk geprezen, essaybundels over intellectuelen (Vaarwel dan! en Grondsop en Verwarring) heb gehanteerd als de definitie van deze ‘beroepsgroep’.
Na deze reactie op wat Ewout Klei in zijn recensie uit de weg gaat, wil ik nog even ingaan op de twee punten van kritiek die hij wel formuleert. Hij is van mening dat het boek teveel ‘context’ bevat, dat ik te uitgebreid inga op de maatschappelijke en culturele ontwikkelingen die Nederland vanaf de jaren vijftig heeft doorgemaakt. Volgens hem is dat veel te bekende kost om uitgebreid te herhalen.
Nu wil ik graag geloven dat een erudiet historicus als Klei hier niet veel nieuws in leest, maar het was de bedoeling dat het boek ook begrijpelijk is voor een veel breder publiek. Bovendien lijkt het mij, als je wil aantonen hoe iemand zich tot de ‘tijdgeest’ verhoudt, je toch op z’n minst moet schetsen hoe die tijdgeest eruit zag.
Ik besteed inderdaad veel aandacht aan wat ik beschouw als het ‘linkse wereldbeeld’, dat in de jaren zestig en zeventig domineerde en later diepe scheuren begon te vertonen, wat niet vreemd was omdat er het vanaf het begin af aan al gekenmerkt werd door opmerkelijke paradoxen. Misschien kan Klei mij vertellen waar hij dat verhaal, beknopt en pregnant, al eens eerder gelezen heeft. Het zou mij niet verbazen als hij dan verwijst naar mijn eigen boek Lang leve de Linkse Kerk uit 2010. Andere Nederlandstalige boeken die daar heel specifiek op ingaan ken ik namelijk niet.
Ernstiger is natuurlijk zijn tweede punt van kritiek, namelijk dat Freek ‘totaal geen kritisch boek’ zou zijn. Dat lijkt mij onzin. Goed, ik bewonder Freek de Jonge, maar dat wil niet zeggen dat ik kritiekloos alles toejuich en al zijn opvattingen deel. Tussen de regels wordt heel goed duidelijk waar ik met hem van mening verschil of wanneer ik hem niet geloof. Dat ik bewust dingen weglaat die mijn verhaal hadden kunnen ‘nuanceren’ is onzin. Het argument dat Klei hierbij aanvoert is dat ik te weinig aandacht zou schenken aan het in zijn ogen ‘legendarische’ optreden eind 2013 bij Pauw & Witteman, waarbij De Jonge het aan de stok kreeg met Ayn Rand-bewonderaar Yernaz Ramautarsing en Rita Verdonk-bewonderaar Rita Verdonk.
Deze confrontatie is misschien belangrijk voor de beeldvorming rond Freek de Jonge, althans voor het bevestigen van het beeld van zure, arrogante betweter, maar wil dat ook zeggen dat dit een intrinsiek belangrijk optreden was? Dankzij internet blijven dit soort ruzies eindeloos rondzeuren en herhaald worden, maar wat zegt dit nu eigenlijk over het oeuvre van Freek de Jonge?
De man heeft in vijfenveertig jaar een enorme hoeveelheid shows gemaakt, heeft tienduizenden uren op de planken gestaan, en een respectabel aantal boeken geschreven – vallen die dan zonder meer weg tegen een ongelukkige woordenwisseling in een talkshow? Ik weet dat er op internet nog een paar van dat soort confrontaties rondzwerven – onder andere met Peter R. de Vries en Ronald Sørensen – maar in totaal gaat het misschien om een half uurtje, wat afgezet tegen al die uren dat hij heeft opgetreden toch verdomd weinig is.
Bovendien geeft Klei zelf aan dat De Jonge bij deze aanvaring vooral ‘sprakeloos’ was. Dat leek mij volkomen terecht, want wat moet je anders doen, als je met zoveel domheid en geborneerdheid wordt geconfronteerd? Hij noemt die opmerking van Rita Verdonk, dat hij een grap moest maken, ‘pijnlijk raak’, ik zou hem eerder ‘pijnlijk dom’ noemen.
Toen ik na de voltooiing van mijn boek bij De Jonge op bezoek ging, heb ik hem gevraagd waarom hij überhaupt aan één tafel was gaan zitten met iemand als Verdonk, die niet alleen zo dom is als het achtereind van een varken, maar als politica ook nog een jammerlijke mislukking was. Zijn antwoord luidde dat hij gewoon zijn nieuwe show aan de man moest brengen. Alle artiesten doen dat, omdat hun toko ook moet draaien.
De manier waarop hij zich opstelde was niet handig, maar ik bespeur hier niet zozeer arrogantie in, eerder een wat kinderlijke onbevangenheid. Het is wellicht onvergeeflijk elitair, maar met sommige mensen moet je niet eens willen praten, omdat dit gewoon geen zin heeft. Slim was het wellicht niet, om voor zo’n groot publiek je ergernis duidelijk te laten blijken, maar maakt dat zijn werk nu minder geloofwaardig?
Humor is voor een belangrijk deel tijdgebonden. Wat de ene generatie aanspreekt is voor andere generaties vaak onverteerbaar. In de jaren zeventig vonden mijn ouders figuren als De Mounties, Henk Elsink en Seth Gaaikema ongelooflijk geestig, terwijl ik ze hopeloos oubollig vond en van mening was dat Neerlands Hoop veel verfrissender en interessanter was.
Wat dat betreft is het niet vreemd als jongeren niet veel met Freek de Jonge ophebben – al kwamen mijn zoons vorig jaar na een bezoek aan De Parade verbaasd vertellen dat ze daar in zo’n klein tentje toch wel vreselijk om hem hadden moeten lachen – terwijl ik onlangs bij een gratis optreden van Javier Guzman in het Vondelpark na een kwartier vreselijk begon te gapen, omdat ik zijn onvolwassen junkensores behoorlijk slaapverwekkend en weinig geestig vond. ‘Grow up’, dacht ik, terwijl het overwegend jonge publiek niet meer bijkwam van het lachen.
Dat Ewout Klei dus nog altijd geen fan van Freek de Jonge is, valt best te begrijpen en zal ik hem bepaald niet kwalijk nemen. Wel curieus vind ik zijn opmerking dat hij geen enkele behoefte voelt om eens te gaan kijken op de plek waar Freek de Jonge op z’n best is, namelijk in het theater.
Dat is net zoiets als zeggen dat Thomas Mann, James Joyce en Vladimir Nabokov oninteressante schrijvers waren, en dat je ook niet van plan bent hun boeken te gaan lezen. Dat mag natuurlijk wel, maar voor een onafhankelijke intellectueel is het toch een beetje vreemd.
Lees ook: Zomergasten-recensie, Freek de Jonge
Lees ook: Freek de Jonge, conservatieve rebel – Opstandig en tegendraads
Rob Hartmans, Freek. De cultuurkritiek van een komiek (Ambo Anthos, Amsterdam 2014). ISBN 9789026327193. 216 pagina’s. €18,99.
Op maandagavond 1 september wordt het boek van Rob Hartmans, in aanwezigheid van de 70-jarige De Jonge zelf, gepresenteerd in De Balie.