Queridos amigos e amigas. Ik heb het ook niet makkelijk hoor. Jelui zult maar mij zijn. En dan heb ik het nog niet eens over het neoplasma malignum in mijn nek dat inmiddels groter is dan mijn tets en de gemoederen in het moederland duchtig bezighoudt. Quel horreur! Daarenboven mocht ik deze week een haatmail ontvangen van ene Linda Kwant. Zij schreef mij, onverbloemd en onbarmhartig:
Arthur,
Ik wordt kotsmisselijk van je hooghartige praatjes, ik vind je altijd weer sexuele ondertoon misselijkmakend naar vrouwen en sowieso al je grofheden. Ik walg ervan dat er vrouwen nog een beetje suf met je mee zitten kwijlen en ik heb gewoon zin om je te zeggen dat ik je vervelend vind. Punt. En nog iets. Hoeren horen niet te bestaan, ik weet niet hoe je bent opgevoed, maar anders kun je dat altijd nog zelf doen.
Nou vind ik het nog netjes dat Linda me gewoon onder haar eigen naam mailt, al blijft dat altijd linke soep natuurlijk. Zo had ik eens een afspraak met een juffrouw die er op facebook heel aardig uit zag, en vooral heel jong. Naar haar eigen zeggen was ze nét zestien geworden. De afspraak vond plaats bij de ballenbak van de Ikea in kansreservaat de Bijlmer. Dat vond ik op zich wel vreemd natuurlijk maar het was een stuk anoniemer en discreter dan op het schoolplein van het hartstikke roomse Fons Vitae Lyceum in Amsterdam-Zuid. Ik dus als de wiedeweerga met de metro voor het eerst in mijn leven naar Ikea, het levenswerk van een Zweedse nazi en de ultieme nachtmerrie voor een gezellige bohemien als ik. Ik nuttigde het notoire 1 euro-ontbijt en kocht voor het meisje een zakje bacon strips voor 29 eurocents. Altijd een leuke binnenkomer. Gekke Ome Tuur! Enfin, ik scharrel vervolgens wat rond bij die ballenbak, tussen een leger oude mannen in Pipopakken, en nergens een jonge blom van net zestien te bekennen. Wel zat er een stokoude leernicht in een rolstoel. Hij was helemaal geel, vermoedelijk van de hepatitis A, B, C en D, en hij was behoorlijk aan de magere kant. Die kan je door de brievenbus schuiven, dacht ik nog, en hem er aan de andere kant uittrekken aan zijn neusring. Wel oppassen voor bloedspetters natuurlijk. Ben jij Oom Arthur, vroeg hij zo geil mogelijk. Klopt, zei ik toch best verbaasd, en dan ben jij natuurlijk Willemijntje!
Bert-Jan bleek een antiekzaak te hebben in de Spiegelstraat, gespecialiseerd in beeldjes van de homofiele nazikunstenmaker Arno Breker. Die rommel is klauwen met geld waard, dacht ik onmiddellijk, en vroeg daarom beleefd maar niet al te enthousiast of ik hem wellicht even door de Bijlmerpark moest duwen: ‘We zijn nooit te oud om te cruisen’, Bert-Jan, riep ik in zijn oor want hij was ook nog doof. Hij zei schuimbekkend dat hij geen chocolate chaser was en we hadden meteen een fittie. Ik kan best veel hebben maar kom niet aan mijn brothers met wie ik lief & leed heb gedeeld en met name de dope.
Ik veegde het kwijl van zijn mond en toen begon hij ook nog over de joden, dat die het aidsvirus hadden uitgevonden en dat de IKEA ook joods was en het hele Midden-Oosten ging overnemen. Ik greep naar mijn bacon strips en propte die in zijn mond. Haha, riep ik triomfantelijk, en als de IKEA dan joods zou zijn, waarom verkopen ze dan bacon strips? En waarom zo goedkoop? Nou, Stabchef Ernst Röhm?’
Uiteindelijk is het niks geworden tussen ons want hij had zijn testament allang opgemaakt en al zijn zuurverdiende centjes gingen naar de Schorerstichting en ene Mohammedje in Al Huceima, in de Rif. Mohammedje was zogenaamd zijn buddy geweest en had, naar zijn zeggen, met centjes van oom Bert-Jan reeds een antiekzaakje met homo-erotische kunst opgezet in Al Huceima.
Goed, dit schoot allemaal door mijn hoofd toen ik de best wel beledigende haatmail van Linda Kwant las. Anderzijds dacht ik: ze maakt zich gewoon zorgen over mij, dat kan niet anders. Misschien is ze wel onvruchtbaar en ben ik de zoon die ze altijd al had willen hebben. Ik schreef haar terug.
Lieve Linda, vanuit mijn jongenskamer aan de Nieuwezijds Voorburgwal keek ik uit op de erotische bioscoop Diana en het aanpalende schandknapenhonk Why Not, we hebben het over de jaren tachtig. Mijn vriend I. bekeerde zich op latere leeftijd tot de homoseksualiteit en werd een gulzig en frequent bezoeker van de Diana. I. viel op oudere mannen, ook wel ooms of papa’s genoemd, en daar wemelde het van in het knusse theatertje. Er werd enkel snoeiharde Duitse heteroporno gedraaid – het was ver voor het internettijdperk, welig tierend schaamhaar was net zo vertrouwd als steenpuisten op witte billen – en in de lunchpauze kwamen oudere kantoormensen uit de buurt hun gerief halen. In de regel waren het knijpende heteromijnheren die geen cent over hadden voor de commerciële sekswerksters in de Korstjespoortsteeg. Het ander gedeelte van het publiek in de Diana bestond uit zaadzuchtige homoseksuelen die de opgewonden heteroseksuelen in het donker gratis en voor niets aftrokken dan wel afzogen. Eens nam I. zo een wilde weldoener mee naar mijn huis. Hij heette Mannis, was gepensioneerd hondentrimmer uit Hoofddorp en spaarde Delfts Blauw. Wij troggelden Mannis geld af voor bier en drugs, voor wat hoort wat, zo hoor ik I. nog brommen. Mijn huis was de zoete inval van paradijsvogels. Naast mij bevond zich herenbordeel De Zipper, dat Pruissisch uitgebaat werd door Günther, een Duitse leernicht in het laatste stadium van aids. De schandknapen kwamen uit Marokko, Turkije en onze overzeese gebieden. Ze waren tamelijk ongeletterd en ik hielp ze met het invullen van de solliciatieformulieren want Günther was een dwangmatige regelnicht. In ruil voor mijn hand- en spandiensten kreeg ik dan een portie drugs. Ik was immers een armlastige student en alle beetjes hielpen. ‘s Avonds nam I. mij mee naar etablissementen die fraaie namen als The Web, The Cuckoo’s nest, the Cockring, The Wells Fargo en de Argos droegen. In de Argos in de Warmoesstraat heb ik ooit eens in de donkere kamer Adriaan van Dis in een nogal compromitterende situatie gezien, een verhaal wat tot op de dag van vandaag niemand wil geloven. Adoe, zo een keurige man! In weerwil van wat er over mij gefluisterd wordt, was ik altijd een overtuigd heteroseksueel die door mijn vriend I. werd meegezogen in het Sodom en Gomorra van Amsterdam-centrum. Eerder was ik een observerend socioloog, de spreekwoordelijke strontvlieg aan de muur. Ik kwam, ik zag en ik keek (al heb ik natuurlijk een paar flinke gaten in mijn geheugen). Zelf bezocht ik in die tijd de kraakcafés Vrankrijk en de Muur in de Spuistraat. Ik versierde dan krakkemikkige labiele meisjes uit de provincie en kon de volgende dag línea recta naar de GG&GD aan de Groenburgwal. Het personeel groette mij altijd uitbundig: “Goedemorgen mijnheer Van Amerongen, zeker weer een druk weekeinde gehad!”
Ik schreef verder: en dus, lieve Linda, zijn er ook best veel mannelijke hoeren, ook wel broodpoten genoemd. Ik heb ze vaak aangesproken en vermanend toegesproken. Hoeren horen niet te bestaan, zei ik dan, dat mag nie van de Heere Jezus nie. Dan lachtten de broodpoten me uit en noemden me heilssoldaat en dan kreeg ik weer een puntje bruin of een puntje wit en hield ik verder wijselijk mijn bek. Ik vroeg Linda of ze de autobiografie kende van Lenny Bruce: How to talk dirty and influence people.
Ik las dat boekje op mijn twaalfde en besloot vanaf dat moment gewoon alleen nog maar verbaal vuil te spuiten al zou ik nooit enige invloed hebben. Mama dacht toen dat ik een Touretter was, later werd dat afgezwakt tot ADHD. Ik wilde daarmee aangeven, Linda, dat mijn grofheden en viespraterij een functie hebben. Je moet mijn vuilspuiterij als een metafoor zien. Ik bedoel het niet slecht. Je suggereert, Linda, dat ik wellicht geen of een slechte opvoeding heb genoten. Mama draait zich om in haar graf. Ik heb op de Veluwe op de Reformatorische Vrije L.O.M. School gezeten. Daar mocht ik mijn eigen poep op de muren smeren terwijl ik psalm 103 zong: Gelijk het gras is ons kortstondig leven. Daar kan geen Montessori tegen op, Linda!
Om mijn gevoelige kant te tonen aan juffrouw Kwant, jatte ik gewoon een stukje tekst uit de bundel verzamelde stukken uit Elsevier van Godfried Bomans, getiteld Genieten in een Gekkenhuis. De vrouwtjes zijn dol op deze passage (uit Huiselijke vrede: een pleidooi voor het gezond verstand, uit 1948) die ik uit mijn hoofd ken. Als ik die dan voordraag in bijvoorbeeld mijn stamcafé De Lijkenbar, hangen ze aan mijn lippen en krijgt de Algarviaanse nacht al dra een pornografisch karakter. Lees en huiver, en até logo!
Lieve Linda, het komt hierop neer: wij, dus jij en ik ook, leven in een angstpsychose. De voortdurende staat van alarm, waarin wij verkeren, verlamt het initiatief in eigen land, doodt de werkkracht, benauwt de ondernemingslust en vergiftigt het leven. Het is bijna onmogelijk om in ‘huiselijke vrede’ rond een tafel te zitten, ieder met zijn bezigheden, kalm en opgewekt, als daar midden op de tafel een krant ligt waarin de verschrikkelijkste dingen staan. Dingen, die wij niet beoordelen kunnen, waarvan wij de draagwijdte niet vermogen te meten, die volstrekt buiten onze competentie liggen, maar die ons, juist daarom, met een vage en tegelijk panische angst vervullen. Er zijn nu twee dingen te zeggen.
Ten eerste: dat als het waar is dat er oorlog komt, ééns, over een maand, over een jaar, over tien jaar, het toch niet baat of wij de mogelijkheid daarvan elke dag onder ogen krijgen. Integendeel, dan juist is het zaak die tijd zo gelukkig mogelijk door te brengen. Ten tweede: is Europa waarlijk stervende? Er valt hierop slechts één antwoord te geven: ja. Als we dit allemaal heel vast geloven, dan is het zo. Als we allemaal van de waanidee uitgaan dat het afgelopen is met onze beschaving en dat onze mogelijkheden zijn uitgeput, als we in de noodlottige denkfout vervallen om de Westerse cultuur met een organisme te vergelijken dat, als alle organismen, onontkoombaar zijn ontbinding tegemoet gaat, dan zal dat ook inderdaad gebeuren. Dan is er geen houden aan. Doch indien we inzien, met een blik op de geschiedenis, dat deze biologische parallel berust op een verwarring van twee onderling onvergelijkbare processen, dat een beschaving gered kan worden door een bewuste krachtsinspanning van hen, die in haar geloven, dat zij niet berust op onmeetbare krachten van buiten, maar op de geest van binnen, dan, en dan alleen, zijn we gered.