De kamer ligt bezaaid met kleren: broeken, truien, overhemden, sokken en shirts. In de hoek staat een levensgrote rugzak. Lege wijnflessen herinneren ons aan de voorbije avond, zoals volle asbakken ons wijzen op de reden van onze pijnlijke kelen. Het was weer een mooie nacht, de laatste voor mijn studiepauze aanvangt. Een jaar werken in het buitenland, te beginnen in Berlijn. Het is mode tegenwoordig, bijna iedereen doet het. Want “op een dag zullen we denken over de verhalen die we hadden kunnen vertellen, is het niet?”
Van de drie jaar die mijn bachelor besloegen woonde ik er tweeënhalf op de Drutenborgh, een verenigingshuis in Wageningen. Negen man sterk deelden we alles. Anderhalf jaar lang deelde ik zelfs mijn kamer met een medestudent, zodat de enige privacy die ik genoot bestond uit een wit gordijntje onder het stapelbed dat ik sloot wanneer ik bezoek had van een vriendin, of uit de deken die ik over mijn ontblote lijf smeet en het boek dat ik schijnheilig voor mijn opgewonden gezicht hield wanneer iemand binnen stapte als dit niet het geval was. ‘Goed boek?’ vroeg iemand. ‘Goed boek’ zei ik.
Hoewel het aan persoonlijke hygiëne niet schortte in dit huis, de twee douches werden steevast voor geruime tijd liederlijk bezet, de smerigheid van het huis deed onze ouders sidderen. Traditie is om daags voordat de huisbaas een bezoek komt brengen met zijn allen de schimmel uit de voegen te poetsen, schijtresten uit de pot te schrobben en niet te definiëren substanties van de vloeren te boenen. Daarna krijgen alle micro-organismen weer een maand lang alle ruimte om hun ecosysteem vorm te geven. Alleen de vaatdoeken zijn altijd keurig gewassen.
De Drutenborgh is tolerant, makkelijk. Omdat ik een half jaar ondanks mezelf deel uitmaakte van een bandje zat ik avond aan avond mijn muzikale talentloosheid bot te vieren op een cajón, gitaar of een stel bongo’s terwijl mijn huisgenoten voetbal keken. Nooit werd dit me misgund. Wanneer ik zong werden mijn liedjes beantwoord met een plagerig ‘lailaililaili’ naar Alane van Wes of werd er gezegd dat ik een euro kreeg als ik ophield. Die euro heb ik nooit ontvangen.
Ik kijk door de kamer. Voor het raam staat een bank, zorgvuldig opgehoogd met bierkratjes en bakstenen zodat wie dat wilde comfortabel kon zetelen met de benen bungelend boven de Wageningse markt. De fijnste plek des dorps. Ik zat hier vaak te studeren met mijn laptop op schoot. Voorbijgangers blikten omhoog en riepen dingen als “mooi kantoortje heb je!”, “pas op dat je niet valt!” of “kopje koffie, marco?”. Aanspraak genoeg, ook ’s nachts als de kroegen leegliepen: “Heeeuuuu”, riepen ze, “biertje?” of “kutstudent!” Vrolijke momenten. Wanneer belangrijke tentamens aanstaande waren haalde ik hier nachten door, wanneer de dagen die aanbraken ruimte lieten voor onbekommerd lummelen ontbeet ik hier met mijn eerste echte vriendinnetje. De brakke zon op ons kozijntje, gewikkeld in molton dekens.
In het geval van feest was de gezamenlijke huiskamer een pleisterplaats voor gegadigden. Vaste huisvrienden en toevallige gasten geraakten er in de juiste sferen. Onder luid geschreeuw en gelach werden de kelen gesmeerd en de magen gevuld. Het eten werd als altijd gezamenlijk ingeslagen in de supermarkt om de hoek. Wanneer ik me toch afzijdig wilde houden zocht ik de bank weer op, in het raam. Met een boek en een kop thee wist ik me ervan verzekerd dat de nachtelijke uurtjes na afloop van het festijn alsnog opgevuld zouden worden met mooie verhalen of emotionele dronkenmanspraat. Feest was het credo, overgoten met een dun sausje eruditie en een flinke portie vriendschap. Ik was hier zielsgelukkig.
Er wordt geklopt, Anus loopt de kamer binnen. Anus, zo heet hij nu eenmaal, zoals een ander Bunzing of Gipsy heet. “Kan ik je ergens mee helpen?” Ik kijk naar de kleren, de boeken, de rugzak. “Nee dank je, ‘t gaat wel.” “Een kop thee?” “Doe maar een biertje, en kom zo even zitten. Ik ben bijna klaar.” Terwijl ik mijn spullen met domme kracht de tas in pers denk ik aan mijn aanstaande avonturen. “Leef!” schreeuwde de komiek, “de wijde wereld in!”
Ik troost me met het feit dat Berlijn praktisch om de hoek ligt. Ik ga jullie missen jongens.
Beeld: Shutterstock