Vorige week verscheen een advies wat het onderwijs ingrijpend moet veranderen: Samen leren is een lijst aanbevelingen voor beter onderwijs opgesteld door negen ‘vooruitstrevende onderwijsspecialisten’ en vijf onderwijswoordvoerders van PvdA en VVD in de Tweede Kamer. Volgens de NOS is de belangrijkste aanbeveling dat er minder vakken moeten komen. In Den Haag is al positief op het advies gereageerd.
Daar is het onderwijs mooi klaar mee. We herkennen hier eigentijdse politiek die direct betrokkenen – ‘onderwijsspecialisten’ – niet durft tegen te spreken en als uitgangspunt neemt dat zij wel zullen weten wat goed is. Wat willen deze ‘onderwijsspecialisten’ en hoe goed is dat voor het onderwijs?
De aanbevelingen van de ‘onderwijsspecialisten’ zijn veel breder dan alleen het inkrimpen van het aantal vakken in het voortgezet onderwijs. Volgens Samen leren zou het Nederlandse onderwijs het beste van de wereld moeten worden, waar topdocenten elke dag bezig zijn het onderwijs te verbeteren. Daarom wil men “een verbetercultuur” stimuleren en ervoor zorgen dat toptalent weer voor de klas wil staan. Hoe willen de ‘onderwijsspecialisten’ dat gaan bereiken? Zou het werken? En zou ook het onderwijs zelf er enthousiast over zijn?
Dit advies wil dat scholen kiezen voor een “transformatieaanpak” en dat er een “Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek” komt dat een overzicht gaat geven van transformatieaanpakken “met bewezen resultaat”. Het resultaat is vooral bureaucratie: “Scholen stellen voor en over zichzelf een gebalanceerde rapportage op, voor leerlingen, leraren en schoolcultuur, met indicatoren als prestaties van leerlingen in vervolgopleidingen (resultaat van leerlingen zoals het CSE); het percentage lessen van bevoegde docenten (kwaliteit leraren) en het percentage schoolinkomsten dat daadwerkelijk terechtkomt in de klas (verbetercultuur).”
Scholen gaan ook zelf indicatoren bedenken die voor hun onderwijstak belangrijk zijn en gaan die kenmerken delen met de samenleving. Maar die tijdrovende dialoog is nog niet genoeg: “De rapportage wordt tevens gebruikt als onderdeel van een gestructureerde ‘peer review’ met andere scholen. In deze review bezoeken leraren, schoolleiding en bestuurders jaarlijks meerdere keren andere scholen om observaties te doen. Zij geven vervolgens feedback op onderwijskwaliteit en verbetercultuur.”
Met andere woorden: er moeten ‘onderwijsspecialisten’ komen die op scholen de transitie mogelijk maken naar een “verbetercultuur”. Die cultuur gaat geborgd worden door beleidsmedewerkers die nooit voor een klas staan maar wel onderwijsgeld opsouperen. De docenten moeten vervolgens meepraten over die aanpak. Ze gaan ook mee als er verdere feedbackrondes komen met de samenleving en andere scholen. Of ze nog tijd hebben om voor de klas te staan is niet bekend.
Volgens de ‘onderwijsspecialisten’ zijn er alleen topdocenten nodig. Of de huidige docenten dat label verdienen is volgens hen twijfelachtig. Hun niveau is te laag. Topdocenten moeten er komen met luchtfietserij. Zo moeten de eisen bij de lerarenopleidingen omhoog. Hoe het moet als er dan helemaal geen aanmeldingen meer zijn, vertelt het advies er niet bij. Ook moeten de werktijden geflexibiliseerd worden, want docenten werken kennelijk als enigen bij voorkeur buiten kantooruren.
Er moeten ook alternatieve carrièrepaden komen, namelijk: buiten de klas. “Andere rollen binnen school” moeten mogelijk zijn, net als rollen in het bedrijfsleven. De ‘onderwijsspecialisten’ lijken zich niet te realiseren dat ze daarmee zeggen dat lesgeven op zichzelf onaantrekkelijk is. De enige maatregel waarvan iedereen weet dat die het onderwijs aantrekkelijker maakt – docenten beter belonen – wordt slechts onderwerp van onderzoek.
Als toekomstige topdocenten slecht betaald worden en geconfronteerd worden met heel veel bureaucratie, staat vast dat ze snel hun heil buiten het onderwijs zullen zoeken. Maar dat zijn regeringspartijen PvdA en VVD, die actief meeschreven aan deze voorstellen, voor het gemak even vergeten. Zij kunnen toch enthousiast op deze voorstellen reageren want ze zijn in samenwerking met ‘onderwijsspecialisten’ geschreven.
De grote vraag is natuurlijk namens wie die ‘onderwijsspecialisten’ eigenlijk aan tafel zaten. Politici maken mooie sier omdat ze ‘luisteren naar betrokkenen’ maar in werkelijkheid luisteren ze naar zelfbenoemde experts zonder achterban die zich nooit hoeven te verantwoorden.
Laat me raden: de meeste docenten zijn allergisch voor gezwets van ‘onderwijsspecialisten’. En ook van Kamerleden die het onderwijs steeds weer op de schop willen nemen. Nog maar zeven jaar geleden zei de politiek verstandigere dingen over het onderwijs.