Queridos amigo e amigas. Ik ben weer veilig thuis in de reet van Europa, daar waar de zon altoos schijnt en waar de aambei welig tiert! Ik zal u niet langer vervelen met mijn verbitterde jammerklachten over Mokum en Nederland al blijkt uit lezersonderzoek dat u mijn schrijfsels het meest waardeert wanneer ik schuimbekkend fulmineer over de prijs van een dubbele espresso in een vulgair Mokums koffiehuis temidden van het bloedspugend lompenproletariaat (2 x 2 euro 60 = 5 euro 20 en omgerekend naar guldens is dat fl 11,46 en voor dat bedrag kon je vroeger in het Amstel Hotel een geurige bak koffie nemen met een koekje en een kleine neut erbij om het af te leren en dan kon je van het restbedrag ook nog eens naar de hoeren zij het van een wat mindere categorie, een en ander uiteraard eveneens om het af te leren, althans dat zei je dan tegen moeders de vrouw als je met verfomfaaide kleding vol braaksel en andere lichaamssappen en met een epische kegel op een onchristelijk tijdstip op de voordeur van de matrimoniale stulp stond te bonken).
Voor lamento’s moet u maar galsurfen naar De Joop, de Dagelijkse Standaard en andere querulantendilettantencollectieven waar men de waarheid in pacht heeft en waar de schaterlach zelden wordt gehoord. Met mij kunt u tenminste hilarisch roflollen. Zo ook vandaag weer, met een geil verhaal uit Beiroet.
Ik woonde daar begin jaren negentig en hield in mijn hoedanigheid van gestudeerd oriëntalist de lezers van het Parool op de hoogte van de prijzen der Levantijnse koffie.
Verder was ik een permanent starnakele Kuifje en kreeg ik dientengevolge mantelzorg van mijn hospita Nouna, een reusachtige vrouw met grijs, kortgeknipt haar, uilenogen, een priemende neus, een massa onderkinnen en melkwitte, gigantische memmen die altijd ‘per ongeluk’ uit haar gewaden floepten. Haar appartement bevond zich op de zesde verdieping van een afzichtelijk flatgebouw nabij het presidentiële paleis in de wijk Ba’abda. De lift was stuk, de schacht zat vol spinnenwebben en stofdraden. Naast een rij houten brievenbussen waarvan de deurtjes uit de scharnieren hingen, was een vel papier op de muur geplakt, waarop met grote hanenpoten ‘garderie des anges’ was gekalkt.
In een stoffige kamer lagen poppen, lego, treintjes en autootjes verspreid over de vloer, alsof er zojuist nog kinderen hadden gespeeld. Dit is mijn crèche, zei ze de eerste keer vol trots, mijn garderie des anges. Nouna vertelde dat ze geen kinderen had gekregen uit haar twee huwelijken omdat ze onvruchtbaar was. In de kamer die voor mij bestemd stond een bed met hoge spijlen waarboven een soort handgreep bungelde. Op de muur boven het bed hing een schilderij van de maagd Maria, onder het bed stond een metalen po. Ze pakte de po en zei op haast verontschuldigde toon: ‘Ik heb twee jaar voor mijn vader gezorgd. Hij was doodziek en kon niet meer op zichzelf wonen. Maar je slaapt er niet minder om hoor, vervolgde ze geruststellend, al is het matras misschien een beetje hard.’
Op alle mogelijke manieren probeerde ze mij duidelijk te maken dat haar hormonen nog volop werkten. Iedere ochtend sloop ze, gehuld in een oranje peignoir, mijn kamer in. Ik hield voet bij stuk en ging niet in op haar avances, zelfs al zou ik haar door eventuele bewezen hand- en spandiensten minder huur hoeven te betalen. Een dag voor Koninginnedag arriveerde mijn goede vriend Egbert die zijn homoseksualiteit niet onder stoelen of banken stak.
Hij had een oranje t-shirt van Beatrix voor mij meegenomen, dat moest ik de volgende dag aan op de Koninginnedagborrel die onze honoraire consul gaf. Gedrieën keken we die avond televisie en Egbert was slechts gekleed in een boxershort. Om onduidelijke redenen had hij een erectie gekregen, wat Nouna niet ontgaan was. Ze sprong op hem af, kneep hem in zijn lid en riep verrukt: ‘Ooooooh, comme il est grand.’ Daarna gingen we naar een discotheek aan de baai van Jounieh, die afgeladen was met Russische hoeren. We dronken we een fles whisky van 100 dollar leeg en dansten we tot vermaak van alle aanwezigen een tango. Binnen de kortste keren was de dansvloer geëvacueerd omdat Nouna met haar zware lijf de hoeren dreigde te verpletteren. De portier verzocht ons uiteindelijk vriendelijk maar dringend de tent te verlaten, angstig kijkend naar Nouna die driftig met haar handtas begon te zwaaien. Enfin, de volgende ochtend was ik nog stomdronken en gingen we naar het duurste hotel van Beiroet, en dat wil wat zeggen.
Ik ging onmiddellijk op de kosten van het Koninkrijk der Nederlanden mijn kater wegzuipen, the hair of the dog (zoals de Engelsen het zo keurig uitdrukken). De consul had een bloedmooie dochter die genderstudies en blind typen volgde aan de Universiteit van Amsterdam, waar ik net cum laude was afgestudeerd. Dat wordt neuken, dacht ik nog. Na de receptie ging ik met de bakvis en haar papa naar een notoire zuipgelegenheid, ik meen dat het The Monkey Rose was. Ik kon niet meer op mijn benen staan maar wist daar warempel nog op een kruk te kruipen. Het meisje vond mij wonderbaarlijk genoeg wel interessant en er hing seks in de lucht. Overigens was ik Nouna en Egbert allang kwijt geraakt, die schaamden zich dood voor mij. Toen donderde ik pontificaal van mijn kruk, bovenop op papa de consul. Enfin, toen ging ik maar verkassen en kwam in de krochten van Beiroet terecht tussen de hoeren, de tollenaren en de Syrische soldaten die daar toen massaal gelegerd waren. Ik gaf wat drank weg aan twee aapachtige types uit de buurt van Aleppo (ik hoop dat hun schepper ze inmiddels heeft teruggeroepen) en buiten op de Corniche kocht ik rond de zonsopgang nog wat blikjes bier voor mijn nieuwe vrienden. Ze zeiden dat ze cocaïne bij zich hadden en om mij onbekende redenen geloofde ik die onzin. Kom mee naar het strand, zeiden ze.
Uiteraard probeerden ze mij te beroven, te vermoorden en tot overmaat van ramp ook nog te verkrachten, met mijn strakke blanke billen. Ik verweerde mij heldhaftig, zoals mijn voorvaderen destijds op de Grebbeberg, en een van de ééncelligen smeet het door mij betaalde blikje Heineken van dichtbij naar mijn gezicht toen ik mij had losgerukt. Het litteken heb ik nog steeds, boven mijn neus, naast mijn rechteroog. Ik had blind kunnen zijn! Enfin, ik bloedde als een rund en ik kroop over het strand naar de taxi’s aan de Corniche. De apen van Assad bleven mij schoppen, iedereen in Beiroet was doodsbang voor ze in die tijd. Allah hebben hun hondenzielen! Jelui begrijpt dat geen taxi mij mee wilde nemen: onder het bloed, stomdronken en twee Syrische mongolen in uniformen aan mijn taas. Goed, het is me gelukt om naar het huis van Nouna te komen, en die 1 mei werd ik wakker met de vreselijkste kater ooit.
Maar eigenlijk was die Koninginnedag helemaal niet zo verschrikkelijk, denk ik met de wijsheid en de kennis die ik nu bezit. Ik blijf het echter vreselijk jammer dat ik de dochter van de consul niet geneukt heb want het was mijn enige ingang tot het corps diplomatique. Ik kwam in die tijd overigens regelmatig in Syrië. Het was een bijzonder aangenaam met enigszins ferme hand geregeerd bananenrepubliekje waar men naar hartenlust kon hoeren en snoeren zolang men het maar niet over politiek had. Democratie is nergens goed voor, dat zien we maar aan Nederland. Inmiddels is alles daar gesloopt: de islam maakt meer stuk dan men denkt. Het is maar goed dat de Moslimbroeders achter slot en grendel zitten (en hoop ik dat sleutels in de Nijl zijn geflikkerd). Als ze de kans hadden gekregen, hadden ze de piramides opgeblazen.
Ik mis mijn oude Syrië. Ach, kon ik nog maar even in restaurant Al Batt in Damascus zijn, met de beste mezze van de Levant en met Dina, de hysterische dochter van de enige protestantse dominee van Syrië aan mijn zijde. Arak slobberen tot aan de fajr, het ochtendgloren, en geveinsd politiek-correct debatteren over het nut van het maagdenvlies met Dina, die uiteindelijk meer Arabisch dan protestants bleek te zijn. Neuken ho maar dus, maar romantisch was het zeker voor de oriëntalist die ik in hart en nieren ben. Nadat Dina voor de zoveelste keer was ontploft, vestigde ik mij als kluizenaar in Aleppo. Eenzaamheid heeft een naam: Hotel Le Baron.
Het logies werd gerund door twee stokoude Armeense broers die elkaar het licht in de ogen niet gunden. Rond de Tweede Wereldoorlog was het een klassiek spionnennest geweest, met Engelse en Duitse spionnen die zich voordeden als archeologen. Agatha Christie schreef er een deel van Murder on the Orient Express en Lawrence of Arabia was er vaste klant. Ik slofte met mijn ziel onder mijn arm door de stoffige gangen van het spookhotel. Op mijn kamer ritselde het van de kakkerlakken en een telefoonverbinding naar Damascus tot stand brengen was een dagtaak. In de lobby, of wat er voor doorging, hingen vergeelde reclames van Perrier en Ricard. Iedere dag zat ik rond het middaguur in de uitgestorven hotelbar waar een halfblinde ober mij arak schonk en zich beklaagde over de Armeense broers. Rond de schemering begaf ik mij op handen en voeten naar een animeertent met voornamelijk afzichtelijke Oostblokhoeren en vadsige blokhoofden van de Syrische geheime dienst. In het gastenboek van Le Baron, met namen als Charles de Gaulle, David Rockefeller, Kemal Atatürk en Charles Lindbergh, schreef ik: Charles Manson was here. Er is weinig meer over van dit Levantijnse monument.
Mijn Syrië bestaat niet meer, maar het is als met je overleden ouders: zolang je er nog aan denkt, leven ze nog.