Deze vraag krijgen de inwoners van Schotland aanstaande donderdag voorgeschoteld in een referendum. Die vraag is makkelijk gesteld, maar welk antwoord de Schotten ook gaan geven, de implicaties zijn verregaand. De diepere oorzaak van dat alles is de complexe en bizarre constitutionele constructie van het Verenigd Koninkrijk. Alle andere moderne Europese staten zijn allemaal pas in de 19e of 20e eeuw ontstaan als corporatieve entiteiten met een gecodificeerde grondwet, maar het Verenigd Koninkrijk is uniek in de zin dat er eigenlijk is voortgebouwd op datgene wat er altijd al was. Zelfs Oliver Cromwell heeft daar weinig aan veranderd.
De Britse constitutie is er eentje van gewoonterecht, verdragen en wettelijk geërfde of veroverde koninkrijken. De collectie van grondwettelijke documenten van het land, beginnend met de Magna Carta is indrukwekkend. Feitelijk en juridisch is het Verenigd Koninkrijk nog steeds een middeleeuwse staat. Het onafhankelijkheidsvraagstuk is dus nauw verweven met de geschiedenis van de Engeland en Schotland. Voor een goed begrip van de staatkundige situatie kun je niet om de lange geschiedenis tussen beide landen heen. De relatie tussen beide landen is eigenlijk altijd moeizaam geweest.
O flower of Scotland
When will we see
Your like again
That fought and died for
Your wee bit hill and glen
And stood against him
Proud Edward’s army
And sent him homeward
Tae think again
Deze strofen uit het onofficiële volkslied van Schotland verwijzen naar de eerste onafhankelijksoorlog van Schotland en de Battle of Bannockburn, een gebeurtenis die het begin vormt van de ingewikkelde relatie tussen de twee grote naties op het Britse eiland. Nadat de beide koninkrijken Engeland en Schotland waren ontstaan in de vroege en hoge middeleeuwen is de grens tussen beiden weliswaar betwist geweest, maar tot 1296 hebben beide Koninkrijken in relatieve rust naast elkaar bestaan. In dat jaar veroverde Edward I (bijgenaamd Edward Longshanks) het grootste deel van Schotland. Dat was het resultaat van een ingewikkelde erfkwestie rond de Schotse kroon, waarbij zelfs Floris V van Holland een claim op de troon had. Edward was zelf geen troonopvolger en had geen claim op de troon van Schotland, maar zijn tweede zoon Edward of Caernarvon (de latere koning Edward II van Engeland) wél, door een gearrangeerd huwelijk met de 3-jarige Margaret, de enig overlevende afstammeling van Alexander III van Schotland.
De ironie van de geschiedenis wil dat de Schotten zelf hebben gevraagd om de inmenging van Edward. De voorwaarde die Edward stelde was dat de Schotten hem als ‘Overlord‘ van Schotland moesten accepteren. Voor Edward was dat een permanente situatie, voor de Schotten een tijdelijke. Edward koos de pretendent met de beste papieren, de enige logische keus, John Balliol.
Met het beslechten van de Schotse koningskwestie had de Engelse koning natuurlijk een overwicht op de Schotse kroon. Op papier was de nieuwe koning John onafhankelijk en de gelijke van Edward, in de praktijk was het de stroman van Edward. Schotland was in de ogen van Edward een vazalstaat van Engeland geworden. Toen de Schotten weigerden troepen te leveren voor een expeditie van Edward op het Europese vasteland veroverden de Engelse legers het grootste deel van Schotland. De “heilige” Stone of Scone (de steen waarop Schotse koningen werden gekroond) werd in beslag genomen als ultieme symbolische prijs en de eerste historische vernedering van de Engelse kroon ten opzichte van Schotland.
De bezetting van Edward leidde uiteindelijk tot de vrijheidsstrijd die in de film Braveheart is geromantiseerd. John Balliol werd afgezet en in 1306 werd Robert Bruce, die al troonpredendent was, gekroond in Scone (de toenmalige hoofdstad). Onder zijn leiding werden de Engelse troepen definitief verslagen bij de Battle of Bannockburn in 1314. Dat was de eerste, maar zeker niet de laatste slag om de onafhankelijkheid van Schotland. De verhoudingen tussen Engeland en Schotland zijn sindsdien op z’n minst bitterzoet
De War of Independence had ook in Schotland zelf een bittere nasleep. De afgezette koning John Balliol had een zoon, Edward Balliol, die zich niet alleen van de troon maar ook van erfgoed beroofd voelde. Jarenlang vocht hij om zijn bezit terug te veroveren en zocht daarbij hulp van de Engelse troon die inmiddels werd bezet door de kleinzoon van Edward I, Edward III. Deze had alle reden om zijn Schotse naamgenoot te steunen. Niet alleen was in zijn naam het vredesverdrag getekend waar hij het niet mee eens was, Schotland was in 1296 een alliantie aangegaan met Frankrijk (‘The Auld Alliance‘), de aarstvijand van Engeland aan de vooravond van de 100-jarige oorlog.
Vrijwel alle Engelse koningen sinds Willem de Veroveraar claimden de Franse Kroon voor zichzelf, hetzij door successie hetzij door huwelijk. De Engelse kroon had grote bezittingen in Frankrijk (Gascogne). Wat Edward III dus niet kon gebruiken was een vijandige grens in het Noorden, terwijl hij oorlog voerde op het vasteland van Frankrijk.
De ironie wilde wel dat zijn eigen zuster Joan was getrouwd met de zoon van Robert Bruce, de nieuwe ‘echte’ koning van Schotland, David II. Dat huwelijk was nu juist gesloten om toekomstige vijandigheden tussen Engeland en Schotland te voorkomen. Het mocht niet zo zijn. Tussen 1332 en 1357 woedde de tweede Onafhankelijksoorlog, die uiteindelijk met het Verdrag van Berwick werd beslecht.
De grens tussen beide koninkrijken bleef echter betwist gedurende de 14e, 15 en 16e eeuw, maar de Engelse aanspraken op Schotland leken te zijn vervallen. Engeland had na de uitputtende 100-jarige oorlog andere zorgen. Het land was verarmd en twee rivaliserende takken van de familie Plantagenet, the House of York en the House of Lancaster vochten om de Engelse kroon. Deze ‘War of the roses‘ werd uiteindelijk beslecht door Henry Tudor (Lancaster) die Richard III van York (The King in the Carpark) versloeg.
Met de dochter van Henry II van Engeland wordt de relatie met Schotland weer interessant. Deze dochter Margeret zou trouwen met James Stewart, James (Jacobus) IV van Schotland. Dit huwelijk tussen de koninghuizen van Schotland en Engeland was het begin van de dynasatieke verbinding van de koninkrijken. Hun dochter was Mary Stuart, Queen of Scots, de nicht van Elisabeth I van Engeland die zoals bekend kinderloos stierf. Dat maakte de weg vrij voor haar zoon James VI van Schotland. In 1603 zou tevens James I van Engeland worden en de eerste dubbelmonarch van Groot-Brittannië, koning van zowel Schotland als Engeland (en Ierland). Deze dubbelmonarchie einidige met de laatste koningin van de Stuart dynastie, Queen Anne (en dan laat ik de burgeroorlog en het interregnum van Oliver Cromwell even buiten beschouwing – het is al ingewikkeld genoeg).
Ondanks de dubbelmonarchie bleven de landen onafhankelijk van elkaar. Ze hadden hun eigen parlementen, eigen rechtspraak en eigen belastingen. Dat veranderde in 1707 met de ‘Acts of Union’, die door beide parlementen in Engeland en Schotland werden aangenomen. Voor beide landen had een Unie grote voordelen, vooral op het gebied van handel en industrie. Daarmee verdwenen beide koninkrijken als onafhankelijke naties en gingen verder als Kingdom of Great Britain, met het gezamenlijke parlement in Londen. Ondanks de fusie bleven de wetten, burgerrechten en de rechtspraak zoals beide landen die onafhankelijk van elkaar hadden ingesteld hun rechtsgeldigheid in beide landen behouden. Op vele maatschappelijke terreinen bleven er dus verschillen bestaan, tot op de dag van vandaag.
Maar de successie van Queen Anne was een hachelijke zaak. Geen van haar kinderen overleefde haar zodat er geen rechtstreekse troonopvolger was. Het Engelse parlement had al ingestemd met het erfrecht van Sophia van Pfaltz, kleindochter van eerste dubbelkoning James IV/I, maar het Schotse parlement niet. Dat haarscheurtje in de fragiele unie was later één van de oorzaken voor de Jacobite rebellion in Schotland. George I van Hannover, de zoon van Sophia, werd koning van Groot-Brittannië. Een deel van de Schotse clans waren tegen deze Duitse (protestante) koning en sloten zich aan bij de Jacobites van Ierland, die al langer rebelleerden tegen het gezag van de Engelse kroon, volgend op het optreden van Willem III van Oranje in Ulster (uitmondend een katholiek-protestants conflict, dat tot recent woedde). In Schotland ging het minder om religie als om de onafhankelijkheid van Engeland. Vooral in de highlands voelden ze zich door de Acts of Union uitverkocht aan Engeland. Het parlement was ver weg en plotseling kon een meerderheid van Engelsen beslissen over hun eigen aangelegenheden. Een nieuwe koning die geen Stuart is was dan ook de spreekwoordelijke druppel.
Met hun eigen troonpredentent James Stuart ‘the Old Pretender‘, (zoon van de afgezette James II, opgevolgd door Willem III en Mary), bevochten ze de nieuwe koning. Aanvankelijk met matig succes, totdat de zoon van James, Charles (Bonnie Prince Charlie – ‘the Young Pretender‘) in Schotland arriveerde. Onder zijn leiding wisten de Schotten niet alleen heel Schotland te veroveren, maar ook grote delen van Noord-Engeland. Even leek het erop alsof de Schotse revolte tegen het Huis Hanover zou slagen, maar de Engelse sloegen genadeloos terug en uiteindelijk werden de Schotten vernietigend verslagen in de Battle van Culloden in 1746. Daarmee was de hegemonie van Engeland over Schotland gevestigd.
Om te voorkomen dat het ooit weer zo ver zou komen, werden de clans gedemilitariseerd, traditionele clankledij verboden en vele tienduizenden Schotten gedwongen ontheemd. Vaak wordt gedacht dat de Jacobijnse opstand vooral een religieuze kwestie was. In Ierland was dat zeker het geval, in Schotland lag dat veel subtieler. De clans waren onderling verdeeld, maar ook intern verdeeld. Zelfs gezinnen waren verdeeld. De loyaliteiten overstegen traditionele banden van bloed en religie. Zelfs tot de dag vandaag is ‘Culloden’ een splijtzwam in Schotland, het is ook exemplarisch voor de polls van het referendum.
Toch bloeide Schotland uiteindelijk op in de Unie. Zeker in de 19e eeuw toen Schotland een industriele grootmacht in het wereldrijk van Groot-Brittannië werd. Grote voorraden kolen in Lothian en Lanarkshire, ertsen in de highlands, grote zeehavens met scheepswerven. Onder Victoria werden ook uitingen van Schots nationalisme weer toegestaan, maar nu wel geheel ingemetseld in het gezamenlijke Britse Rijk.
Schotse aristocraten en industrielen wisten hun weg ook in bestuurlijk Londen goed te vinden. Schotland was weliswaar geangliceerd, maar evenzo was Engeland ‘gescoticeerd’. De invloed van de Schotse cultuur op Engeland en het Britse Rijk was minstens zo groot als omgekeerd. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog was er voor de overgrote meerderheid van de Schotten eigenlijk geen enkele reden om terug te verlangen naar een onafhankelijk Schotland. De Unie was 250 jaar lang uiterst voordelig geweest. Er waren in de late 19e eeuw wel stemmen in Schotland om net als de Ieren een ‘Home Rule‘ te krijgen, maar op veel bijval kon dat niet rekenen. Het nationalisme floreerde wel, maar uitte zich zelden in een roep om onafhankelijkheid.
De echte kentering kwam pas in de jaren ’60 van de vorige eeuw. In die tijd van economische teruggang en de teloorgang van de zware industrie in Groot-Brittannië leek Schotland meer te worden getroffen dan de rest van Engeland. Ook de investeringen in herstructurering kwamen in Engeland eerder op gang dan in Schotland. Het gevolg was dat de Schotse Nationale Partij in de jaren ’70 een record aantal stemmen haalde en meer dan de helft van de Schotse zetels in het parlement bezette.
En toen kwam het bewind van Margaret Thatcher. De conservatieve partij was nooit erg populair geweest ten noorden van de Humber, maar in Schotland was een conservatieve MP altijd al een zeldzaamheid geweest. De conservatieve en oer-Engelse premier kon dus vanaf het begin al op weinig sympathie in Schotland rekenen, zeker toen ze de staatsmijnen sloot en de genationaliseerde industrieën afstootte (en dus feitelijk failliet liet gaan). Dat raakte vele gebieden in het Verenigd Koninkrijk, en ook Schotland.
Om het nationale huishoudboekje nog meer op orde te krijgen introduceerde Thatcher in 1987 de Community Charge (populair ook wel ‘Poll Tax‘) voor de financiering van lokale overheden. Voorheen werden lokale overheden gefinancierd door een heffing van ‘Domestic Rates‘, een huurwaardeforfait op woningen. De Poll Tax was een hoofdelijk belasting voor iedereen van 16 jaar ouder. In Schotland werd de Poll Tax eerst uitgerold, als een soort proeftuin voor de rest van het Verenigd Koninkrijk. Dat bleek een vergissing. Het huizenbezit in Schotland was in vergelijking met Engeland relatief laag, en toen werden plotseling de huurders aangeslagen, in plaats van de huizenbezitters. Dat had een aantal effecten. De huurders, veelal de onderkant van de sociaal-economische ladder, waren al getroffen door de economische crisis van de vroege jaren ’80, hadden nog geen verbetering gezien en werden geconfronteerd met een extra belasting, ingesteld door een premier die zij niet hadden gekozen. Ook bestuurlijk was het geen succes. Onder huurders is de mobiliteit immers ook groter, dus veel aanslagen werden gewoon niet betaald, omdat ze naar het verkeerde adres werden verstuurd. De administratieve druk op lokale overheden in Schotland werd groter en de inkomsten door de Poll Tax lager. De Poll Tax was een faliekante mislukking en luidde het eind van de regering Thatcher in.
Op de achtergrond in de tweede helft van de 20e eeuw speelde de Noord-Ierse kwestie. Al lange tijd werd in Londen nagedacht over een beperkte autonomie van Ulster. Het was al snel duidelijk voor staatsrechtdeskundigen dat Noord-Ierland geen priviliges kon krijgen die aan andere rijksdelen zou worden onthouden. Beperkte autonomie binnen het Verenigd Koninkrijk zou dan ook voor Schotland en Wales moeten gelden. De Schotse Nationale Partij mengde zich nadrukkelijk in die discussie. Zij zagen een al langer gekoesterde droom, een eigen nationaal parlement die over het eigen lokaal bestuur zou gaan dankzij de Noord-Ierse kwestie.
Om een lang verhaal kort te maken: de nationale parlementen in Schotland, Wales en Noord-Ierland kwamen er eind vorige eeuw. Elk met hun eigen specifieke bevoegdheden, en ook met uitzonderingen die het exclusieve domein van het parlement in Westminster bleven. Die lijst was voor Schotland vrij lang. In het kader van de defensie vielen de marinehavens met nucleaire onderzeeboten erbuiten, maar bijvoorbeeld ook de kerncentrales en wellicht nog belangrijker: de Noordzee-olie. Over belangrijke delen van wat wordt gezien als de Schotse nationale economie heeft het nieuwe parlement in Edinburgh dus geen enkele zeggenschap en kan ook op geen enkele manier inkomsten genereren uit de olie terwijl de regering in Schotland wel verantwoordelijk is voor een deel van de kosten van die industrieën.
Tien jaar na de devolutie is duidelijk dat het geen oplossing was voor bestuurlijke problemen. In tegendeel: er zijn er alleen maar meer problemen bijgekomen door de verschillen in wetgeving die in Edinburgh worden aangenomen voor Schotland en in Westminster voor Engeland.
Wat is de toekomst van het Verenigd Koninkrijk? Zoals geïllustreerd is het land ontstaan uit een voortdurende strijd tussen de wens om regionale autonomie en een eenheidsstaat op het Britse eiland aan de andere kant. De scheidlijnen lopen daarbij dwars door de hele Britse maatschappij. Een nationaal Groot-Brittannië, een gedeelde identiteit bestaat eigenlijk niet. Voor zover het wel bestaat, leeft dat vooral bij Engelsen. Het zijn Engelsen die dwepen met de Union Jack als nationale vlag. In Schotland wappert het St. Andreas-kruis.
Het zijn ook voornamelijk Engelsen die meer dan 200 jaar Unie met Schotland hebben geïnternaliseerd als nationale identiteit. De Engelsen hebben zichzelf verloren met de Unie, en de Engelsen hebben dus ook meest te verliezen. De Engelse identiteit bestaat eigenlijk niet meer. Bij de devolutie naar regionale parlementen heeft Engeland als enige rijksdeel geen eigen parlement gekregen. De Engelsen zien het gezamenlijke parlement in Westminster als hun Engelse parlement. Als grootste volk van de Unie waren ze de meerderheid en ze hadden dus ook nooit reden voor wantrouwen jegens de regering in Londen.
Wat bij meerderheid werd besloten in Westminster was ook altijd een Engelse meerderheid. Dat heeft voor Schotland, Wales en Noord-Ierland nooit gegolden. Engelsen begrijpen dan ook weinig van de onafhankelijkheidsbewegingen, maar hebben eigenlijk wel het meeste te verliezen bij een ‘ja’ voor onafhankelijkheid van Schotland. Maar met een ‘nee’ is de toekomst van het Verenigd Koninkrijk ook niet gegarandeerd.
De vraag van het referendum ‘zou Schotland een onafhankelijk land moeten worden?’ kan niet worden beantwoord met een simpel ‘ja’ of ‘nee’, en geen van beide antwoorden zal de staatkundige crisis oplossen. Het is ook de vraag of een referendum dat wel kan oplossen. De centrale kwestie is: kan een staat gebouwd op middeleeuwse machtsstructuren, instituties en gewoonterecht nog wel overleven in de 21e eeuw?
Met die vraag zullen de Britten ook na donderdag nog lang moeten blijven worstelen.
Lees ook: Zou Schotland een onafhankelijk land moeten worden?
Lees ook: 5 redenen waarom Schotland wel/niet onafhankelijk wordt