Hoe ebola Liberia’s echte ziekte blootlegt

22-09-2014 14:07

Waar de ebola-uitbraak in West-Afrika zich in maart nog tot Guinee leek te beperken, is het grootste slachtoffer van de ziekte Liberia gebleken. Inmiddels staat het totaal aantal doden op ongeveer 2300. Dit aantal stijgt nog altijd, en het snelst in Liberia. De ebolacrisis brengt op pijnlijke wijze de rammelende fundamenten van de Liberiaanse samenleving, die in de jaren ’90 ontwricht is door burgeroorlog, aan het licht.

Stijging

De kranten stonden er bol van: de houding van de Liberianen werkt de maatregelen tegen de verspreiding van ebola alleen maar tegen. Het zou een Amerikaanse stunt zijn om een vaccin te kunnen testen op West-Afrikanen, of een verzinsel van president Sirleaf om geld binnen te harken van internationale ontwikkelingsorganisaties. Met besmet bloed besmeurde matrassen werden uit ziekenhuizen geroofd, zieken worden verstopt en doden worden zonder bescherming aangeraakt.

Het aantal besmettingen blijft stijgen en de 5 miljoen dollar die de regering opzij had gelegd voor de bestrijding is allang op (Liberian Observer, 2 sept.). Inmiddels heeft Obama militaire hulp toegezegd om de crisis te helpen indammen. Hoewel dit belangrijk is, is er meer nodig dan logistieke en financiële hulp om dit probleem bij de wortels aan te pakken. Het trauma van de burgeroorlog van de jaren ’90 en het wantrouwen in de regering lijken de aangeboden hulp te overstijgen.

Nepotisme

Liberia is het eerste noch enige geïnfecteerde land, maar de strijd tegen ebola lijkt hier het moeizaamst te verlopen. Een van de belangrijkste oorzaken is het wantrouwen van de burgers in de regering. Ellen Johnson Sirleaf, de veel bekroonde, in 2005 eerste democratisch verkozen vrouwelijke president in Afrika, speelt hier een belangrijke rol in. Haar strijd tegen de corruptie, die de laatste decennia van de vorige eeuw kenmerkte, heeft haar veel internationale erkenning opgeleverd. Maar de binnenlandse kritiek op haar toenemend nepotisme, haar stagnerende anti-corruptiestrijd en de afwezige verbeteringen in de levensomstandigheden is de laatste jaren toegenomen. Haar medewinnares van de Nobelprijs voor de Vrede in 2011, Leymah Gbowee, is zelfs afgetreden als voorzitster van Sirleaf’s Vredes-en Verzoeningscommissie.

Net als haar voorgangers haalt Sirleaf familie en bekenden binnen op hoge ambtsposities: zo zijn haar drie zoons respectievelijk hoofd van de Nationale Veiligheidsdienst, voorzitter van de Raad van Bestuur van de nationale oliemaatschappij en tweede man van de Centrale Bank van Liberia. Ook voormalige warlords bekleden posities binnen haar regering, zoals Prince Johnson, de moordenaar van president Samuel Doe en zelfuitgeroepen moordenaar van president Sankara van Burkina Faso. Het lijvige rapport van de Vredes- en Verzoeningscommissie (2009), inclusief het advies om Sirleaf na haar lopende ambtstermijn uit te sluiten van een tweede termijn en van elk ander ambt in de republiek, is in haar bureaula geëindigd. Zij ontkent de vermeende banden met Charles Taylor tijdens de strijd tegen toenmalige president Doe, hoewel verschillende getuigen (inclusief Taylor zelf) beamen dat Taylor’s NPFL geld ontving van of zelfs formeel geleid werd door Sirleaf. Geen enkele warlord of andere oorlogsmisdadiger is berecht; Charles Taylor is enkel veroordeeld voor zijn rol in het conflict in Sierra Leone, en de mythische General Butt Naked is nu voorganger in de kerk (van der Kraaij 2013).

Verslaafd en werkloos

Tegen deze achtergrond moet de uitbraak van ebola bekeken worden om in te kunnen schatten hoe groot de crisis voor de Liberianen is. Toen West Point, een sloppenwijk in de hoofdstad Monrovia, eind augustus in quarantaine werd gezet nadat er besmette mensen, bedden en lakens uit een ebola-kliniek werden gesleept, lonk dat heel logisch. Maar het overbevolkte West Point is een sloppenwijk die voornamelijk bestaat uit voormalige rebellen en ex-kindsoldaten. De mannen zijn vaak verslaafd, werkeloos en afhankelijk van visserij en kleinschalig transport en handel om hun brood te verdienen. De vrouwen, die de helft uitmaakten van de 38.000 kindsoldaten tijdens de burgeroorlog, zijn verstoten door hun omgeving en werken meestal als prostituee (Newsweek, 31 juli). De 75.000 inwoners leven er van dag tot dag, toekomst of zelfs voedselvoorraad bestaat er niet. Deze inwoners zagen vanuit hun golfplaten hutjes hoe er bedden, meubilair en andere luxeproducten één van de twee enige ebola-klinieken in Monrovia in werden gesleept.

Hoewel hun reactie onherroepelijk schadelijk was, werkt een maatregel als quarantaine in een dergelijke omgeving averechts. Niet alleen werden alle winkels gesloten en het verkeer gestopt, waardoor het dagelijks rondkomen de inwoners onmogelijk werd gemaakt; de ‘opsluiting’, zoals zij het zagen, maakte diepgewortelde trauma’s los, ook bij hen die de oorlog niet hebben meegemaakt. De rellen, de traangaskanonnen die precies zo klonken als geweren, de politie in kogelwerende vesten, de overtuiging dat lang niet alle wapens destijds zijn ingeleverd en de karige informatiestroom veroorzaakten complete paniek: we worden opgesloten, de oorlog is weer uitgebroken, we moeten vluchten of we gaan dood. De enige informatie was een radio-oproep om binnen te blijven; men dacht direct aan een staatsgreep of oorlog. Het feit dat het internationale UN Mission in Liberia (UNMIL) uiteindelijk een officieel statement uit heeft moeten brengen dat er géén oorlog was, zegt al genoeg: de inwoners vertrouwen hun eigen politie en leger niet meer. De angst voor het bekende – de oorlog – overwint het in zo’n geval van de angst voor een vreemd virus, dat toch al gewantrouwd werd, en dat door blinde paniek en vluchtgedrag alleen maar meer kans krijgt zich te verspreiden.

Besmettingen

Dit wantrouwen heeft niet alleen een duidelijke in trauma gewortelde achtergrond, maar bleek ook terecht. De overheid toont zich niet in staat om de ebolacrisis in te dammen. Het was het World Food Programme dat met voedselvoorzieningen kwam tijdens de quarantaine, omdat de regering de vanwege de erbarmelijke infrastructuur de logistiek niet aankon, en het was UNMIL die ervoor zorgde dat de quarantaine werd opgeheven, nadat er geruchten gingen dat er met scherp geschoten werd. De incubatietijd van de besmette mensen in West Point was toen nog lang niet voorbij, maar zoals de Liberian Observer een inwoner spottend parafraseerde: ‘alleen de overheid kan ons vertellen of we het virus hebben.’ Sirleaf’s betoog begin september dat de duistere voorspellingen van het WHO niet zouden uitkomen wanneer Liberia haar problemen zelf zou oplossen, werd met kritiek onthaald (LO, 3 sept.). Natuurlijk zal het aantal besmettingen stijgen: besmette mensen uit de kliniek in West Point zijn naar familie gevlucht, de weinige ebola-centra zijn vol, mensen die contact met patiënten hebben gehad worden naar huis gestuurd. De overheid verbiedt mensen simpelweg hun eeuwenoude overlijdensritueel uit te voeren, wat totaal niet in vruchtbare aarde valt, in plaats van hen voor te lichten over de hygiënemaatregelen die tijdens dit ritueel genomen kunnen worden.

Koppig

De koppige houding van de Liberianen is eveneens te herleiden naar het verleden. Men mag de unieke geschiedenis van Liberia’s totstandkoming niet vergeten: het is het enige land in deze regio wat nooit gekoloniseerd is geweest. Vanuit Amerika namen de ex-slaven hun love of liberty mee en importeerden de Amerikaanse droom van de onafhankelijke self-made man. De ‘wij knappen het zelf wel op’-boodschap die Sirleaf vaak herhaalt, speelt, hoewel sterk bekritiseerd, ook bij de mensen zelf een grote rol. Zij beroepen zich niet op een kolonisator om voor hen te ‘zorgen’, zoals in sommige arme gedekoloniseerde Afrikaanse landen wel gebeurt (hoezeer deze constatering ook taboe moge zijn). Daar komt ook bij kijken dat hun opleidingssysteem, wat niet, zoals in Ivoorkust, gemodelleerd is op die van hun ex-kolonisator en zwaar benedenmaats is. Zelfs voor Afrikaanse maatstaven is de kwaliteit van het onderwijs bedroevend: een derde van de onderwijzers in niet bevoegd te doceren. Tijdens de burgeroorlog stond het onderwijs helemaal stil (van der Kraaij 2013).

Verkeerde prioriteiten

Het gebrek aan kennis heeft in de jaren ’70 voor de zogenaamde ‘growth without development’ situatie geleid. De Open Door Policy zorgde voor een onnavolgbare groei van de Liberiaanse economie, die op het hoogtepunt met 10 procent per jaar steeg. Echter profiteerde nog geen 3 procent van de bevolking hiervan. De huidige miljardencontracten die Sirleaf afsluit met buitenlandse investeerders, met name toegespitst op de ijzerertsindustrie, infrastructuur en de goudexport, boezemen de angst in voor weer zo’n periode: groei, maar geen ontwikkeling. Immers, nog altijd is 90 procent van de bevolking werkeloos. Het land is een van de armste ter wereld, en in sterke mate afhankelijk van buitenlandse investeerders, een onzekere positie ten tijde van globale recessie.

Nu de ebolacrisis de grenzen onbegaanbaar maakt, lopen de prijzen van de dagelijkse (veelal geïmporteerde) voedingsmiddelen schrikbarend op. Sirleaf heeft zich in de afgelopen 9 jaar niet capabel getoond om Liberia’s uiterst vruchtbare grond en klimaat weer in staat van productie te stellen. Liberia heeft ten opzichte van Guinee en Sierra Leone zeker de nodige logistieke pech gehad: ebola beperkte zich niet tot het platteland, omdat het Liberia via Guinee binnensloop in Lofa County, de vruchtbare ‘werkplaats’ van Liberia, waarvandaan veel voedseltransport richting Monrovia gaat. Maar ook hier is meer aan de hand: immers, de grenzen tussen Guinee en Liberia waren al gesloten, maar de mensen in het gebied, die voor hun levensonderhoud afhankelijk waren van het transport van de producten naar Monrovia, bleven ze stiekem bereizen via het lage water en de dichtbegroeide regenwouden. De controle hierop was niet aanwezig.

De ebola-crisis maakt pijnlijk duidelijk dat Sirleaf’s prioriteiten tijdens haar ambtstermijnen verkeerd hebben gelegen. Hoewel het gemiddelde inkomen iets gestegen is (naar zo’n 400 dollar), zijn de meeste mensen er in werkelijkheid slechter aan toe dan dit cijfer suggereert. Hygiënestandaarden zijn zwaar benedenmaats en het ontbreekt aan medische zorg, rechtszekerheid en werk. Een zeer vruchtbare bodem voor een virus als ebola. Niet voor niets noemt het WHO ebola een ‘ziekte van armen’.

Serieuzere maatregelen

Inmiddels begint de ernst van de situatie ook bij de bevolking in te dalen. Hygiënemaatregelen worden mondjesmaat serieuzer genomen, en Sirleaf heeft de hulp ingeroepen van het Amerikaanse leger. Zij zullen met 3000 militairen komen, meer ebola-centra en trainingen voor hulpverleners opzetten, en zogenaamde ‘household kits’ om besmetting tegen te gaan uitdelen (LO 16 sept). Maar men zal ook aandacht moeten besteden aan dat wat de ebolacrisis heeft blootgelegd: angst, woede, en de onmacht van de huidige regering om adequaat te handelen wanneer iets niet gaat zoals gepland. Het olievlekeffect van de ebolacrisis op de lokale economie begint op een humanitaire crisis te lijken.

Hoe kun je omgaan met de woede van de mensen omtrent een probleem als ebola, vóórdat je aandacht besteed aan de diepere oorzaken van deze woede? En hoe stel je, tijdens een urgente crisis als deze, de twee zaken tegelijk aan de kaak? Sirleaf is hier niet tegen opgewassen, en of Amerika’s zorg voor hun petekind meer dan dweilen met de kraan open zal behelzen, valt nog te bezien. Liberia’s generatie kindsoldaten is opgegroeid, hoe zij met de geschiedenis van hun land om gaan én hoe hun land met hen omgaat, zal van cruciaal belang zijn voor de toekomst.