Een wijdverspreide misvatting is dat een sterkere munt een gevaar is voor economische groei omdat het de export duurder zou maken. Een oplossing voor een dure export zou zijn om de eigen munt te devalueren. Op het eerste gezicht lijkt het nut van devalueren voor de hand liggend: het wordt makkelijker om te exporteren, want buitenlanders hoeven, uitgedrukt in hun eigen munt, minder te betalen voor onze goederen. Zoals echter uit dit artikel zal blijken, is dit te simpel gedacht. We zullen in dit artikel eerst naar een aantal theoretische bezwaren tegen devalueren kijken, om vervolgens enkele praktijkvoorbeelden naar voren te halen. Hieruit zal blijken dat een sterke munt en een goed functionerende export uitstekend samen kunnen gaan en devalueren een slecht idee is.
Ons eerste bezwaar tegen het veronderstelde nut van devaluatie is als volgt. Stel dat devalueren voor een enkel land nut zou hebben, dan zouden alle landen dit doen en doordat alle landen devalueren is er weinig effect op de wisselkoers. De munten blijven dan relatief ten opzichte van elkaar ongeveer evenveel waard.
Ten tweede is het zo dat export niet het enige is wat van belang is in een economie. Op het moment dat een munt minder waard is geworden kan er weliswaar makkelijker geëxporteerd worden, wat prettig is voor de exportsector, maar importeren zal lastiger worden. Op het moment dat een munt minder waard wordt ten opzichte van een andere munt, dan zal het importeren van producten uit dat andere land met die andere munt duurder worden. Een exportland, zoals bijvoorbeeld Nederland, kan ook niet zonder import. Ondanks dat Nederland bekend staat als exportland, is de import ook groot. Het percentage van de totale export van Nederland van het Bruto Binnenlands Product in 2012 is 88% en de totale import in datzelfde jaar is 80% van het Bruto Binnenlands Product. Dat is ook logisch, als er tegenover export geen import staat dan worden er wel goederen of diensten aan het buitenland geleverd zonder dat er goederen of diensten tegenover komen te staan. Op korte termijn kunnen er wel verschillen zijn tussen export en import, maar op lange termijn niet.
Op het moment dat de importprijzen zullen stijgen, zullen deze hogere importprijzen doorwerken in het binnenlands prijsniveau, onder andere in de productiekosten van exportartikelen. Uiteindelijk dienen hierdoor de spullen die geëxporteerd worden, weer voor een hogere prijs verkocht te worden. Grosso modo schiet je dus niks op met een in waarde dalende munt, de prijzen uitgedrukt in de vreemde valuta zullen weer hetzelfde worden als voorheen.
Ons derde bezwaar is uitgebreid besproken door economen als bijvoorbeeld Nobelprijswinnaar Friedrich Hayek. Dit bezwaar is een onderdeel van wat ook wel de ‘Austrian Business Cycle Theory’ wordt genoemd. Voor dit artikel zullen wij proberen een korte samenvatting te geven van dit argument.
Ingrijpen in de waarde van een munt, waar devaluatie een vorm van is, betekent ingrijpen in het prijsmechanisme van de economie. Het prijsmechanisme zorgt voor de afstemming van vraag en aanbod. Een juist op elkaar afgestemde vraag en aanbod zorgt er voor dat er weinig tekorten zijn en weinig overproductie. Op het moment dat er wordt ingegrepen in het prijsmechanisme zullen vraag en aanbod niet meer op elkaar afgestemd zijn. Dit betekent dat sommige sectoren meer zullen produceren dan waar behoefte aan is en andere te weinig. Dit zal uiteindelijk leiden tot verspilling en op de lange termijn minder economische groei.
Laten we tot slot ook nog naar de praktijk kijken. We vergelijken Groot-Brittannië, Duitsland en Frankrijk. In 1970 is voor die landen de export als percentage van het Bruto Binnenlands Product min of meer gelijk: in Groot-Brittannië 22% en in Frankrijk en Duitsland 16%. De waarde van het Britse pond is in de periode 1970 tot 1998 met 31% gedaald en de waarde van de Franse frank met 6%. De Duitse mark is daarentegen met 108% in waarde gestegen. Als het inderdaad zo zou zijn dat een zwakkere munt de export bevordert en een sterkere de export benadeelt, dan is de verwachting dat de Duitse export ingestort zou zijn, de Franse export ongeveer gelijk gebleven en de Britse export flink zou zijn toegenomen. Het tegendeel is echter waar. De Britse en Franse export zijn gestegen met respectievelijk 18% en 66% en de Duitse export is het sterkst gestegen met 74%.
Uiteraard is dit een sterke versimpeling en spelen er nog meer factoren, maar het mag duidelijk zijn dat de export zich uitstekend kan ontwikkelen ondanks een sterke valuta.
De data is afkomstig van wordbank.org. We hebben gebruik gemaakt van de volgende indicatoren: ‘Exports of goods and services (% of GDP)’, ‘Official exchange rate (LCU per US$, period average)’ en ‘Imports of goods and services (% of GDP)’.