Waarom deugen Marokkanen niet? Anders gezegd: waarom willen Marokkanen in Nederland niet deugen? Marokkaanse volkswijsheid wijt dit aan de aard van de Marokkanen zelf. ‘El-marokkaan fimmaa kaan’, hetgeen zoveel wil zeggen als: ‘Waar de Marokkaan maar is (hij blijft hetzelfde.)’
Volkswijsheid is gekeuvel tijdens het houtsprokkelen en kindergetroost voor vragen die ouders niet beantwoorden kunnen – voor de rest heb je er weinig aan om te overleven. Uit deze spreuk spreekt desondanks een zelfdeprecatie die Marokkanen niet aan de dag lijken te leggen wanneer het gaat om het Marokkanenprobleem. Zelfs de Marokkaanse ontkenners van het Marokkanenproblemen geven geen blijk van zo’n zelfkritiek. Het is de schuld van de omgeving, van de sociaal-economische omstandigheden, uitsluiting, gebrek aan s-s-s-stag- nee, niet stagnatie, ik wil zeggen stageplekken.
‘Liefde voor je kroost zou moeten prevaleren boven de haat voor een land dat je niet slecht heeft behandeld’
Het is opvallend – niet? – dat de kinderen van immigranten (en hiermee bedoel ik de gastarbeiders), die uit oorden komen waarin de omgeving je identiteit en bewegingsvrijheid bepaalt, die voortstammen uit heuvelige gebieden waar economie afhangt van een olijfboom of een cactusvrucht, waarin ‘sociaal-economisch’ niks meer inhoudt dan de prijs van je olijfgaard en de grootte van je familie en de waarde van je dochter als bruid, nu zouden klagen over een andere vorm van sociaal-economische omstandigheden, waar deze gereduceerd worden tot hun abstracte normen en waarden (het gebruik maken van je economisch potentieel) en waar de ‘stageplek’ (een compleet nieuw fenomeen, glanzend in futuristisch kunstlicht ) iets anders is dan het lemen bordeel waar de man, na drie sigaretten en zeven kilometer, een min of meer genotvolle ervaring kon opdoen om zijn aanstaande vrouw een genotloze zwangerschap te schoppen.
Voorafgaande is de privilege geweest van onze vaders. De Marokkanen die hier niet geboren zijn, maar wel opgegroeid, hebben nooit een cactusstekel in hun arm gehad na een gebroken val in het ravijn, bij wijze van spreken. Ze kregen wel een inenting tegen de (water)pokken en andere kinderziekten die te voorkomen bleken. Voor hun eigen bestwil.
Voor de rest werden de kinderen op geen enkele manier anders behandeld, op school en plein. Inclusief pesterijen.
Waar is het fout gegaan? We weten dat in de jaren ’80 van de vorige eeuw (wat kruipt de tijd), tijdens één van de vele economische crises, de gastarbeiders, onze vaders, ontslagen werden, maar zij waren niet de enigen die ontslagen werden. Ik zal niet ontkennen dat voor vele vaders dit een dreun was. Ik ben ervan overtuigd dat de grootste klap niet was dat zij door ‘Hollanders’ in de steek werden gelaten, noch dat hun ‘eer’ vermorzeld werd, noch dat hun ‘autoriteit’ over hun kinderen taande (ze konden ze nog steeds slaan), maar dat ze gebroken werden door het besef dat ze, ondanks hun voornemen om ooit terug te keren naar het vaderland, dat voornemen allang achter zich hadden gelaten en dat er een deur achter ze was dichtgeslagen.
Had Nederland ze in de steek gelaten? Nee. Zij waren onderdeel van de economie geworden. Toch voelden ze zich door Nederland in de steek gelaten. Waarom? Omdat ze van Nederland waren gaan houden. En dan voelt zoiets aan als een afwijzing, geheel ten onrechte. Omdat dat het bewijs is dat je onderdeel bent geworden van de (economische) maatschappij.
(Het is niet voor niks dat in deze jaren de Moslimbroederschap met zijn missiewerk begon in Nederland en heel Europa, maar dat is een onderwerp voor een ander stuk.)
Niemand maakt mij wijs dat de werkeloosheid van een man binnen een traditionele familie andere effecten heeft op een Marokkaans arbeidersgezin dan op een Nederlands arbeidersgezin. De omgang ermee kan verschillen, uiteraard.
Ironisch genoeg had deze sociale ontwikkeling een heilzame ontwikkeling kunnen hebben. En ik zeg met opzet ‘sociaal’ en niet ‘economisch’, want waarlijk economisch had het massale, etnisch blinde ontslag geen drastische gevolgen: kinderbijslag bleef, gezinshereniging bleef, importhuwelijken namen toe met meer gefingeerde erecties (schijnhuwelijken) dan die van de toegenomen moskeebouw, Onderwijs In Eigen Taal En Cultuur was de rigueur, religieuze evenementen geurden ons tegemoet, Ramadan werd een gesubsidieerde vastenmaand, islamitische vrouwenlokken werden bedekt en ga zo maar door.
Nederland werd de ergernis die we nu kennen.
Wat is er dus misgegaan? Vanwaar de frustratie die de gastarbeiders hadden moeten voelen, maar die zij, daar ben ik van overtuigd, zagen voor wat zij was: gezalfd veranderingsbesef, ook wel verdriet genoemd?
Het is opvallend dat wanneer de huidige Marokkaanse generatie (hier geboren) spreekt over hun (groot)ouders dat zij, de generatie, constant, maar ik bedoel constant, tot walgens toe, spreekt over de gastarbeiders die ‘kei-, en keihard’ hebben gewerkt. En alsof dat niet genoeg is, voegen de sprekers eraan toe: ‘Om dit land op te bouwen!’
‘Er is niks op de wereld dat mij zo met afgrijzen vervult als het pronken met de verdorde veren van dode voorouders’
Sta mij toe op dit moment een uitspraak toe te voegen die Johannes van Dam zaliger deed toen wij op een terras gezeten een schoonmaker het trottoir zagen vegen: “Kijk, hij is ons land aan het opbouwen.”
Geen kwaad woord over schoonmakers (zo bedoelde Johannes van Dam het ook niet).
Er is hier wat anders aan de hand. Mensen werken, gastarbeiders hebben (hetzelfde) werk gedaan als vele inheemse Nederlanders, zij hebben andere ervaringen dan wij, maar hen boven andere arbeiders te plaatsen is onrechtvaardigheid. Het doet Nederlanders noch gastarbeiders recht. Ik begrijp de behoefte aan mythevorming, maar een mythe vorm je niet door op het lijk van een overledene te trappen. Je krijgt toch geen antwoord en er blijft weinig over van het skelet dat je wilt mythologiseren.
Er is niks op de wereld dat mij zo met afgrijzen vervult als het pronken met de verdorde veren van dode voorouders. Enkel een eigen verrichting kan tot trots leiden.
Dat er nog levende gastarbeiders zijn die niet over hun kwetsuur heen zijn, begrijp ik wel, want anders zouden ze hun weg naar het RIAGG niet kunnen vinden, in gezelschap van kroost om voor ze te tolken. Ik heb er echter geen goed woord voor over. Liefde voor je kroost zou moeten prevaleren boven de haat voor een land dat je niet slecht heeft behandeld: psychische problemen kennen geen topografische afbakeningen. Wel culturele benaderingen, maar Nederland heeft deze allang onderkend.
‘De enige reden dat Marokkanen niet deugen is omdat ze in Nederland de mogelijkheid hebben om niet te deugen’
En wat de (klein)kinderen betreft – hiermee komen we terug op de premisse van dit stuk – : een of andere politicus van een partij waarvan ik de naam ben vergeten en die beweert appeltaarten te kunnen bakken, heeft gezegd dat Marokkaanse criminelen vernederd zouden moeten worden voor hun eigen gemeenschap. ‘An-naar wa la ‘l-‘aar‘, ‘liever hellebrande dan schande.’ Dat is een oud Arabisch spreekwoord.
Kijk, dat is dus een houtsprokkelaar of vader die, antwoordloos, zijn kind toewauwelt.
Dit gaat niet werken. Dat moge duidelijk zijn. Want geen Nederlandse politicus, geen enkele politicus in Nederland, weet wat vernedering is voor Marokkanen, of deze nu deugen of niet. De enige reden dat Marokkanen niet deugen is omdat ze in Nederland de mogelijkheid hebben om niet te deugen.
Het zijn gewoon verwende blagen.
En alle ‘sociaal-economische’, ‘psychologische’, ‘politieke’ redenen die jullie, Marokkanen, aanvoeren voor jullie onmogelijk gestampvoet, zijn natuurlijk zottenkap. En alle voornoemde redenen die jullie aanvoeren in wat voor mediale vorm ook, zijn zwans. Een truukje onder de knie krijgen – dat wil zeggen het voeren van een debat met geleende termen – bevrijdt niet verder dan de volgende val. Met al die schavingen krijg je geen sterke knieën.
‘Het galmt in Nederland, zowel zin als onzin, maar van Marokkanen horen we geen zinnige galm’
Waar het om gaat is dat er op zich niks mis mee is om termen over te nemen. Maar de bewering dat de overgenomen termen staan voor ondervonden bewustzijn en tot ingekomen inzichten is natuurlijk je reinste zelfbegoocheling. Het gaat hier om de gevonden stem van de stomme, die nooit fysiek noch verbaal stom was, maar wel sociaal sprakeloos.
Er is een groot verschil tussen retoriek en sociale bewogenheid.
Dat jullie kunnen spreken, wil echter niet zeggen dat jullie gelijk hebben. En spreken is wat anders dan schreeuwen en schreeuwen is wat anders dan gelijk hebben en gelijk hebben is wat anders dan luidruchtigheid. Voor het gelijk is er een minieme hoeveelheid oprechtheid nodig (ik durf niet eens om een veertje waarheid te vragen).
Het galmt in Nederland, zowel zin als onzin, maar van Marokkanen horen we geen zinnige galm. Niet omdat een galm op zich zinnig moet zijn, maar we horen enkel Marokkaantjes die hebben ontdekt dat hun stemmen sociaal en politiek weeergalmen kunnen.
Kunnen we nu beginnen?