Bivakkeren in Berlijn

22-10-2014 14:12

Ze heet Bettie, of Betty. In mijn hoofd althans, haar echte naam ken ik niet. Toch spreken we elkaar tegenwoordig elke avond. Niemandalletjes. Over de stad, die nooit slaapt. Over treinen, die niet rijden. Over het weer, dat gister altijd beter was.

Op mijn werk heet het dat ik verliefd ben, maar daar laat men me niet uitpraten. “Waarom loop je in vredesnaam naar huis? Dat kost je ruim een uur!”, wordt vaak gezegd. “Vind ik fijn”, is dan mijn antwoord. “Je kunt ook een stuk met mij meerijden”, zegt mijn baas. “Dankjewel. Maar ik wil nog even langs Bettie.” Mijn Pakistaanse chef heft zijn vinger en tikt op een denkbeeldige lichtknop ter hoogte van zijn opgetrokken wenkbrauwen. “aahaah!”, zegt hij. Hij heeft me door.

Geen Gabriel

Maar Bettie is geen zwoele leeftijdsgenote. Geen Jezebel, Gabriel of Lorelei die mijn dromen vangt. Geen vrouw om te versieren. Niet het schone koele bed dat mijn koortsen weg kan nemen. Geen muzemeisje. Geen bloesemvlinder noch lentefantasietje. Ze is zelfs geen mooie vluchtplaats voor mijn terloopse eenzaamheid.

Nee.

“Toms Fritten” staat in blauwe koeienletters op het bord dat altijd boven Bettie hangt wanneer we elkaar treffen. Ik moet op een bel drukken en dan komt de uitbaatster van deze snackbar de vettige frituurwolken binnengelopen. Bettie. Ik hoef tegenwoordig niet meer om mijn glühwein te vragen, ze schenkt het zo voor me in.

Bettie heeft wat men een “praktisch” of “pittig kapsel” noemt, al is het niet menopauze-rood maar meer nicotinevingergeel. Haar stem is laag en krast een beetje. Rimpels duiden op een lang en werkzaam leven, haar bewegingen zijn traag maar krachtig. Ze is je buurvrouw, de schoonmaakster in het rookhok en de moeder van het rock-’n-rolltalent. Gelet op de openingstijden van haar tent zijn de chronisch vermoeide ogen geen wonder. Haar vriendelijkheid is alomvattend.

Storm

Normaal gesproken neem ik na wat prettig gekeuvel mijn beker warme drank mee richting huis. Ik loop over halflege straten, waar vooral taxi’s geen afscheid van lijken te nemen. Ik staar wat over het Museumsinsel, groet de zwervers die onder de brug bij Friedrichstraße de overgebleven drank van hun slapende lotgenoten beschermen tegen andere dieven en luister meewarig naar het gejoel van dronken toeristen. Ik neem voor mezelf de dag door, bedenk een plan voor morgen of denk aan helemaal niets. Ik slenter door mijn favoriete dagdeel.

Maar vandaag ben ik gaan zitten. De hemel is opengebroken, het regent pijpenstelen. Katzen und Hunden. De boeren worden gezegend, de wolkenhuizen ondergaan een zeer hevige herfstschoonmaak, of hoe je dit abnormale takkeweer ook noemt. Het waterreservoir dat zich vormt in de partytent moet om de paar minuten met een stok de straat op worden gekieperd. Rivieren kolken over het asfalt. Trillend zit ik hier met mijn handen om een bekertje glühwein gevouwen, kleddernatte wind slaat in mijn gezicht. Bettie heeft me een deken gegeven die als een cocon om me heen is gevouwen. “Ik zal wel niet veel beloop hebben vannacht”, zegt Bettie, ook zij rilt van de kou.

Shelter

Het tafereel voldoet in geen enkel opzicht aan de vurige liefde die mijn collega’s voor me hebben bedacht, toch geeft Bettie me nu shelter from the storm. Als ze morgen maar niet zegt dat het weer vandaag beter was.