Aristoteles wist het al: een democratie functioneert het beste als ongelijkheid wordt beteugeld. Een egalitair democratiebegrip was de basis van het moderne Westerse denken en doen over democratie. Tijd voor een grondige herwaardering ervan. In de week dat de Franse econoom Thomas Piketty een vluchtig bezoek brengt aan Nederland, eerst de Tweede Kamer, dan Paradiso, dan de UvA, dan weer weg, bloeit het debat over de groeiende en al dan niet te grote ongelijkheid in Nederland weer op. Nadat de SP enkele weken geleden al voorstelde een hogere vermogensbelasting in te voeren, was het afgelopen weekend GroenLinks dat met het pikettyiaanse voorstel kwam de belasting op grote vermogens wat te verhogen. Doel: het verkleinen van de vermogensongelijkheid in Nederland, Nederland ‘een beetje eerlijker’ maken.
Het denken over gelijkheid en haar geneugten en nadelen van ongelijkheid was voor Aristoteles al een thema. Volgens hem kon de democratie in de Atheense stadstaat enkel functioneren wanneer er een zekere mate van gelijkheid was: te grote verschillen in eigendomsverhoudingen zouden tot chaos kunnen leiden, waarbij de armen dat eigendom zouden willen afpakken van de rijken, en de democratie uiteindelijk zelf ten onder kon gaan. Daarom was behalve politieke gelijkheid van de burgers, dat waren mannen, vrouwen en slaven waren immers uitgesloten, ook economische gelijkheid noodzakelijk. Gelijkheid stelt burgers in staat zich als burger te gedragen: ze hoeven hun stem niet te verkopen, maar kunnen zelf nadenken en delibereren over wat het goede is. De democratie floreert als de burgers geen economisch afhankelijken zijn, als ongelijkheid in toom wordt gehouden.
En ook in de minder verre geschiedenis van het denken over democratie is gelijkheid altijd belangrijk geweest. Het was voor de Verlichtingsdenkers en haar filosofische kinderen één van de fundamenten van het nieuwe politieke bestel. Zonder egalitarisme geen vrijheid, en geen wel functionerende democratie. Hoe groot die ongelijkheid dan wel of niet moest zijn, is altijd punt van onopgeloste discussie geweest, zoals dat ook nu nog is. Maar gelijkheidsdenken staat aan de basis van het moderne democratische denken dat de basis is van ons politieke systeem.
Het lijkt alsof we in de laatste dertig jaar dat egalitaire denken hebben afgeschud. De voorstellen om tot een grotere vermogensbelasting te komen werden door bijvoorbeeld de VVD al direct weggewimpeld: het valse frame van “straf voor succes” en een onevenredige belasting op hard werken werd weer van stal gehaald, terwijl het punt van grote vermogenswinsten nou juist is dat het geen winst uit arbeid is; het klassieke beeld van de kapitalist met een bolhoed en sigaar doemt op, alleen zit hij nu in een lederen zetel naar een scherm te kijken en ziet zijn vermogen door aandelen en beleggingen groeien – daar zit weinig hard werken in. Deze rijkdom gaat dan ook vaak niet om wel of niet hard werken (als het dat werkelijk zou gaan, waarom krijgen nuttige en harde werkers als schoonmakers, docenten en verpleegsters dan niet meer betaalt?) en zou daarom ook juist voor liberale partijen een doorn in het oog moeten zijn, die aangepakt moet worden.
Juist ook de liberale partijen D66 en VVD zou een meer gelijke samenleving moeten aanspreken. Hun liberale voorvaderen wisten donders goed dat grote ongelijkheid en vrijheid niet samengingen, en dat een democratie beter functioneert bij kleinere ongelijkheid. Politieke en economische gelijkheid zijn niet los van elkaar te zien. Een goed voorbeeld van de verbondenheid tussen de twee komt tot uiting in een recente studie van de Princeton universiteit in de Verenigde Staten. Onderzoekers keken naar de economische en daaruit voortkomende politieke ongelijkheid in het land en concludeerden dat Amerika geen democratie meer is, maar een oligarchie, waarin superrijken, de ‘1%’, meer macht en invloed heeft dan ‘gewone burgers’, die de strijd verloren hebben. Lobbyisten, grote campagnedonaties en ook meer overduidelijke corruptie hebben het democratische teloor laten gaan, ten koste van het grootbedrijf en haar wil.
Zo ver is het in Nederland nog niet, maar de groeiende ongelijkheid in het land, zoals onder meer recent bevestigd in een grote studie van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid, stelt ons wel voor fundamentele vragen over haar invloed op de staat van de democratie. Zo is groeiend populisme geen op zichzelf staand fenomeen, maar een symptoom van die groeiende ongelijkheid, waardoor meer en meer burgers haar politieke invloed zien afnemen, en ten einde raad haar heil zoeken bij politici die ons het beloofde land voor houden waarin “wij weer de baas zijn”. Dat populisme bestrijd je niet met afgeven op die kiezers, maar door ongelijkheid aan te pakken.
Politieke en economische gelijkheid zouden het fundament moeten zijn van onze democratie, een principe dat niet enkel in uiting kan komen in legale beginselen, maar vooral in daden. Het is tijd voor een herwaardering van dat egalitaire democratiebegrip. Doen we dat niet, dan ligt de oligarchie zoals door Princeton-wetenschappers beschreven op de loer. En zou dat iedereen, socialist, liberaal of confessioneel, moeten wakker schudden. Een hogere vermogensbelasting zou dan ook een goed begin zijn naar meer gelijkheid en een betere democratie.