Als er zoveel over het onderwijs wordt gepraat, hoe is het dan mogelijk dat er nog steeds slecht onderwijs is in Nederland? En als er zoveel goede ideeën over het onderwijs zijn, hoe kan het dan dat we nog steeds klagen over de onderwijskwaliteit? Het zijn belangrijke vragen die nadrukkelijk opkomen bij de vele onderwijsdiscussies die in allerlei zaaltjes worden gevoerd. Hoe verbeteren we het onderwijs? En waarom is daar kennelijk in het verleden zo weinig van terecht gekomen?
Dit zouden nuttige vragen kunnen zijn voor een discussie met de minister, maar nu de Jonge Socialisten van de PvdA deze week de kans hadden een uur lang te discussiëren met onderwijsminister Jet Bussemaker, kwamen ze niet aan de orde. Op het laatste congres van de Jonge Socialisten had Bussemaker toegezegd nogmaals in gesprek te willen met de PvdA-jongeren. En gezagsgetrouw als de PvdA-jongeren zijn, organiseren ze daarom een bijeenkomst.
Deze discussieavond in de Brakke Grond is inhoudelijk veelzeggend. Deze week wordt in Den Haag gedemonstreerd tegen het sociale leenstelsel wat het kabinet gaat invoeren. Het woord ‘leenstelsel’ valt maar een keer. Waar de bijeenkomst wel over gaat, is al even opmerkelijk: Bussemaker krijgt ruim baan om haar ideeën over het MBO uiteen te zetten. Van de aanwezigen is minder dan een kwart van het MBO afkomstig of heeft daar in het verleden gestudeerd. Universitair geschoolde jongeren bespreken dus een onderwijstype waar ze geen directe ervaring mee hebben.
Bussemaker zegt dat het MBO weinig politieke belangstelling geniet en zij verklaart dat door te wijzen op de opleidingsachtergrond van Kamerleden. Zij hebben weinig affiniteit met het MBO. Bussemaker wil vooral duidelijk maken dat het MBO een op zichzelf staande, nuttige opleiding biedt die niet alleen maar een voorbereiding is op het HBO. Bussemaker wil meer regionale verschillen tussen MBO’s toestaan zodat ze de regionale arbeidsmarkt beter kunnen bedienen.
In deze zaal kunnen maar weinig jongeren uit eigen ervaring over het MBO spreken en dus komen er algemene vragen. Nergens klinkt enige kritiek. Het is ook moeilijk Bussemaker te bekritiseren, want ze heeft een sociaal-wenselijke pet opgezet. Er worden ontzettend veel suggesties gedaan en Bussemaker vindt ze allemaal “goed” tot “ontzettend goed”. Het MBO blijkt essentieel voor burgerschapsvorming, kent een emancipatoire doelstelling en heeft een plek “in een internationale context” waar ’21st century skills’ verworven moeten worden.
Bussemakers verhaal gaat over het vakmanschap wat op het MBO geleerd kan worden en dat dat vakmanschap nuttig is en meer waardering verdient. Dat verhaal krijgt applaus van jongeren die zelf heel ergens anders naar school gaan. Er worden ook allerlei investeringen gedaan, weet Bussemaker te melden, en ze somt in een oorverdovend tempo bedragen en doelstellingen op. Eigenlijk zijn voor allerlei goede ideeën potjes en dus gaat het de goede kant op.
Hoe kan het dat alle ideeën goed zijn en dat er tegelijk nog steeds problemen zijn in het MBO? Deze avond adresseert niemand deze vraag terwijl deze essentieel is: de politiek heeft misschien goede ideeën, maar heeft ook weinig over het onderwijs te zeggen. De minister zwijgt over de beleidsvrijheid van onderwijsinstellingen en doet net alsof ze het onderwijs op microniveau kan sturen. Maar dat kan ze niet. De jongeren in de zaal weten ook niet precies hoe het zit en laten zich dus simpelweg overbluffen door Bussemaker. Zij heeft weleens voor een kritischer publiek gestaan.
Het vreemdste is: over diezelfde instellingen wordt hier expliciet geklaagd. Er is te weinig stagebegeleiding, de scholieren worden aan hun lot overgelaten en managers denken alleen maar aan studentenaantallen. De vraag die opkomt is: als de politiek beter weet hoe het onderwijs eruit moet zien dan de onderwijsinstellingen zelf, waarom dwingt ze de instellingen dan niet om bepaalde maatregelen te nemen?
Het antwoord is dat niemand daar echt op zit te wachten: in dat geval zouden problemen in het onderwijs immers niet meer in de schoenen van de instellingen geschoven kunnen worden. En dan zouden onderwijsdiscussies bovendien hun uiterst vrijblijvende karakter verliezen.