Gorki speelde, in Uden. We gingen naar alle shows van Luc de Vos en zijn band binnen een straal van 100 kilometer, zoveel waren het er niet in Nederland dus je moest meepakken wat je pakken kon. ‘Sjaauws’ zeiden we een tijdje, in plaats van shows, want zo sprak Luc het ook uit, in ‘We zijn zo jong’. Het was de dag voor mijn verjaardag, we hadden gastenlijstplekken geregeld via de manager van Gorki, en ik had gevraagd of de band ‘Lang zullen ze leven’ wilde spelen. Gorki heeft een nummer dat zo heet. Luc de Vos kon als geen ander kroegpraat, tegelwijsheden, persoonlijke filosofie’tjes en diepe melancholie tot een songtekst smeden, dus ‘Lang zullen ze leven’ is geen opvallende songtitel in het repertoire van de band.
Ja, ze speelden het die avond. Ik zong mee, glimmend. Achteraf zei de manager dat het gewoon op de speellijst had gestaan voor die show. Dat was een kleine knauw. Gorki was een speciale band, waar maar een paar honderd mensen in Nederland van hadden gehoord. Zo’n band die je voor jezelf wilde houden, als ze je favoriete liedje speelden, deed de band dat voor jou alleen. En als ze het niet speelden, dan moest je huilen. Ik heb het gedaan, ik heb het gezien.
Wie Gorki ook mooi vond, die moest wel deugen. Dat mag op twee manieren worden uitgelegd: je introduceerde Gorki niet zomaar aan iedereen. En als je er achter kwam dat iemand ook fan was van Gorki, was het automatisch een vriend. Van Gorki vond je nooit zomaar een paar liedjes ‘wel tof’, nee, als Luc je eenmaal had gegrepen, dan zaten hij en zijn band voor altijd in je hart.
De Belgische singer-songwriter Patrick Riguelle schreef vanmorgen in de krant De Standaard: ‘Elk concert dat ik met Vos (met of zonder Gorki) heb mogen samenspelen, was een goed concert, ook als het niet goed was. Elke noot die Vos op zijn gitaar heeft gespeeld, staat in mijn geheugen gegrift en heb ik in mijn hart gesloten. Elke grap van Vos brengt mij zelfs nu aan ’t lachen, tussen de tranen door. Elke mens die Vos ooit heeft ontmoet is door die ontmoeting een beter mens geworden. Ik heb het met mijn eigen ogen zien gebeuren.’
‘Vos’ is Luc de Vos, dat mag duidelijk zijn. Vanmorgen, nadat ik een oceaan aan reacties op zijn plotselinge dood had gelezen, nadat ik alle IM’s in alle kranten had gelezen, viel me ineens in wat Luc zo bijzonder maakte. Hij was de eeuwige underdog, ook al schreef hij een onbetwiste klassieker als ‘Mia’. Hij was een anti-held, die zich tijdens concerten gretig liet toejuichen, die je als fan ook wilde toejuichen. Hij had niet het charisma van, zeg, een Tom Barman. Het onbehouwen boerse voorkomen, die eeuwig ongeschoren kin, de schonkige manier van bewegen, die beperkte, rasperige stem, je snapt dat ‘meisjes zonder schaamhaar’ (Luc’s kwalificatie van Bløf-fans, nadat ze ooit onsuccesvol het voorprogramma van de Zeeuwen hadden gedaan) niet zijn poster boven hun bed hingen.
Maar de anti-ster was dankzij dat voorkomen ook direct ontwapenend. Dat moet die oceaan aan warme reacties en gevoelens verklaren die na zijn dood loskwam. Voor iedereen was Luc een mascotte. Iemand die jouw tienerverdrietjes op muziek had gezet, die gekke zinnen in zijn liedjes stopte waar je ook na twintig keer om móest lachen: ‘Molly, toen je me pijpte, was ik eigenlijk niet gelukkig,’ ‘Red mijn ziel vooral, maar ook mijn mooie lichaam.’
Zinnen die tegelijk de tragi-komische kwaliteiten van Luc illustreren. Niet alle albums van Gorki zijn goudgerand, maar je wist zeker dat er op elke plaat minstens vier, vijf van dat soort zinnetjes zouden staan. Soms was alleen de titel al genoeg: ‘Jonge ondernemers’, ‘De olifant is grijs’, ‘Mijn bed was groot en zwaar’.
Ik heb Luc nooit willen interviewen. Hoewel hij de vleesgeworden benaderbaarheid was, wilde ik afstand bewaren. Ik kende zijn biografie, hij was een nakomertje in een Oost-Vlaams arbeidersgezin, hij had zijn vader op jonge leeftijd verloren, was op kostschool geweest en had naar eigen zeggen tien jaar lang niets uitgevoerd bij zijn moeder thuis. Hooguit wat masturberen. Totdat zijn talent, waarvan hij wist dat hij het bezat, gerijpt was, en hij met Gorky (later werd de –y en een –i) de Nederlandstalige rock vanaf 1990 voorgoed zou veranderen. Dat was het jaar waarin Gorky brons haalde bij Humo’s Rock Rally, de Vlaamse variant op de Grote Prijs van Nederland, en de band en De Vos continu platen hebben gemaakt en hebben getourd.
Ik wilde daarnet ‘Vlaamstalige rock’ schrijven. De Vos gebruikte veel Vlaamse woorden en zinswendingen, wat ertoe kan hebben bijgedragen dat het succes van Gorki in Nederland beperkt is gebleven. Misschien lag het aan de uitstraling van De Vos. Hij was een beetje een rare, ongrijpbaar, iemand die dingen zag die jij niet zag, die links legde waar jij nooit opgekomen zou zijn. Net als Spinvis. Je zou Rick de Leeuw of Thé Lau misschien eerder verwachten als Nederlandse evenknieën (en net als Spinvis hoger gewaardeerd in België dan in eigen land), want Spinvis’ muziek ligt langs een andere afslag dan die van Gorki, maar qua statuur zijn Erik en Luc wel te vergelijken. Spinvis koester je ook, wie Spinvis waardeert, moet wel deugen.
Ik heb nog niets geschreven over de band, Luc heeft veel begeleiders gehad. De langharige bassist Erik van Biesen en toetsenist Luc Heyvaerts stonden hem het langst bij, en zijn minstens zo bepalend voor het Gorki-geluid als Luc. Gorki maakte rock, waar op sommige albums wat productionele trucs aan waren toegevoegd om het ‘urgenter’ te laten klinken, zoals op het meesterwerk ‘Ik ben aanwezig’. Gorki was nooit hip, maar klonk ook nooit achterhaald. Hoewel ik laatste single ‘Ninja’ (met een glansrol voor Luc’s zoon Bruno in de clip) vanwege de elektronische bodem niet het eeuwige leven durf te geven, is het tekstueel vanwege alle tienerfrustratiereferenties wel vintage Gorki.
Gorki, en Luc, waren goed ook al waren ze niet goed, om Patrick Riguelle nog eens aan te halen. Wie dat begreep, had een rijker leven. Ook als is De Vos dood, het is nog niet te laat om daar achter te komen. Om ‘Punk is dood’ te parafraseren: ‘Luc is dood, maar wij leven nog.’
Foto: