“En, is ’t wat?” vraagt het stemmetje in haar. Ze kantelt haar hoofd nog iets naar rechts, neemt een stapje achteruit. Wacht. Kijkt. Maar nee, het is niks. Met groeiende scepsis slentert ze verder langs het werk aan de witte wand. Niks. Langs de volgende wand. Ook niks. Vijftien euro en een illusie armer staat ze even later weer in de regen op straat. “Fijn, zo’n museum. In een rotbui erin, nog rotter eruit,” sneert het stemmetje vanbinnen.
Maar dat antwoordt ze niet wanneer haar vriendinnen haar later van achter hun latte vragen: “En, hoe was het?” “Heel bijzonder toch wel,” hoort ze zichzelf zeggen. “Interessant, hoe zal ik het uitdrukken, dat spel met vlakken en lijnen.” Daarna gaat het al gauw weer over andere dingen.
Moderne kunst moet je niet in een illusieloze of terneergeslagen stemming bekijken, maar op de wieken van vrolijk optimisme. In een bui waarin je bereid bent om dingen te geloven, je te laten meenemen. Voor vragen als “is ’t wat” en “werkt ’t” is geen plaats. Dat komt doordat kunst in de woorden van de legendarische Italiaans-Amerikaanse ontwerper Massimo Vignelli “niets hoeft.” Een kunstwerk heeft geen andere reden van bestaan dan dat de maker het zo gewild heeft, met als uiterste consequentie het “objet trouvé”, het voorwerp dat kunst wordt omdat de kunstenaar het oppakt en apart zet.
De “fontaine”, het urinoir van Marcel Duchamp uit 1917 is daarvan het archetype. In de moderne wereld betekent kunst savoureren, kunst accepteren. Die opvatting valt samen met de centrale plaats die originaliteit inneemt – niet het werk staat centraal, maar de daad van de maker. Niet de voorstelling, maar de handtekening eronder bepaalt de waarde.
Dat was vroeger anders. Tot in de negentiende eeuw was het ambachtelijke allesbepalend. Kunst moest vooral mooi zijn, zinnenstrelend, knap. Het moest ergens op lijken, de beschouwer aan iets herinneren, je moest er iets aan hebben. Kortom, kunst “moest” van alles en was wel degelijk onderworpen aan – en bestand tegen – sceptische vragen als “is ’t wat”, “lijkt ’t” en “werkt ’t”. Een kunstwerk was in die traditie als een avocado in de winkel, waar je als ervaren thuiskok even voorzichtig in knijpt voordat je hem al dan niet aanschaft: doet ie ’t, is ie rijp?
Want dat is wat scepsis is. Niet de zurig afschattende dat-moet-ik-nog-zien houding waar ze vaak voor wordt aangezien, maar een open, onbevooroordeelde instelling die je ertoe brengt alles te onderzoeken en het goede te behouden. Dat geldt ook voor de instrumenten en argumenten die je bij het onderzoek aanvoert en inzet. Die kant van scepsis heet Occams scheermes, naar het devies van de veertiende-eeuwse monnik Willem van Occam dat luidt: neem bij het redeneren niets aan zonder gegronde reden. Met andere woorden: speculeer er niet maar wat op los, haal er geen dingen bij die er niet toe doen. Het is een recept voor helder denken en het vinden van zo eenvoudig mogelijke verklaringen en oplossingen. Scepsis à la Occam is het fundament van elk rationeel theoretisch of empirisch onderzoek. Moderne wetenschap, dat is Occam die voorzichtig keurend in een avocado knijpt.
Maar verwar scepsis ook niet met enghartig rationalisme. Omdat kunst vandaag de dag niets “hoeft” is ze vanuit een strikt rationalistisch oogpunt ook fundamenteel oninteressant. Immers, als alles mag, als er geen grenzen zijn en geen criteria waaraan een werk zelf moet voldoen, dan doet niets er meer toe. Dan rest slechts kunstpap zonder kraak of smaak. Dan telt alleen nog de economie van het Bekende Kunstenaarschap, van zeldzaamheidswaarde en verzameldrang.
Maar de echte scepticus ziet dat dat niet het hele verhaal is. Want er is wél verschil. Mensen worden door het ene kunstwerk meer en anders geraakt dan door het andere. Dat is een objectief en rationeel vaststelbaar feit, net als dat verschillende mensen op hetzelfde kunstwerk verschillend reageren. Ze kunnen alleen niet in rationele termen uitleggen wat ze precies raakt, en hoe. De echte scepticus trekt dan Occams scheermes. Hij besluit dat bij kunst sceptische vragen als “lijkt ’t”, “werkt ’t” en niet te vergeten “wat kost ’t” even niet relevant zijn, en geeft het onberedeneerde walgen, zich vervelen, grinniken en genieten de ruimte.
Beeld: Shutterstock