De man heet Piet. Hij en zijn collega’s zijn de laatste tijd met nogal wat gedoe omgeven. Het lichamelijk volwassen deel van een gehele natie gebruikt zijn verschijning als stootkussen voor een schijnbaar dieper liggende discussie. Als politici verklede clowns willen bepaalde kledingvoorschriften voor Piet wettelijk vastleggen terwijl door anderen belastinggeld wordt aangewend om met documentaires de publieke opinie te doen kantelen. Enkele zeurpieten worden rijk met het verkopen van t-shirts en krijgen een podium in alle media om hun humorloze meningkjes te ventileren.
“Laat je niet afleiden”, zegt Piet tegen zichzelf wanneer hij ’s morgens in alle vroegte naar zijn werk fietst, “hoofdzaak is dat je het werk goed doet.” Denkend aan de kinderen voor wie hij zich dag in dag uit in het zweet werkt, trapt hij noest tegen de ijzige wind in. De maan schijnt nog steeds door enkele bomen en om Piet heen klinkt het getoeter van auto’s. Vanachter een rij verlaten spoorbruggen ziet Piet het betonnen magazijn waar hij tegenwoordig werkt al opdoemen. Wanneer hij de laatste meters heeft afgelegd, plaatst Piet zijn stalen ros tegen een muur en groet zijn collega’s. “Môge Piet”, klinkt het. “Môge Piet”.
Piet is onlangs overgeplaatst naar een distributiecentrum in Berlijn, omdat rond december de Nederlandse kinderhartjes ook hier vol verwachting beginnen te kloppen. Afgelopen zaterdag is Piet met zijn groen-, blauw- en zwartgeschminkte collega’s en hun chef naar de ambassade gevaren, waar op de kade zo’n 150 lieverds met hun ouders stonden te wachten. Dat een kinderhand snel is gevuld wisten ook de ouders die hun heumessen hadden uitgerust met een tasje waarin snoepgoed kon worden gehamsterd. “Jij hebt al een heleboel snoep, nu krijgen de andere kindjes ook wat”, zei Piet wanneer hij dat ontdekte. De kinderen snapten dat natuurlijk.
Er heerst hectiek op de fabriek. Alle Pieten rennen van hot naar her om de juiste pakketten van de juiste labels te voorzien. Rekken raken leger en leger, tot de volgende lading cadeaus zich aandoet. Kartonnen dozen stapelen zich op. Als het gestress Piet teveel dreigt te worden denkt hij terug aan de vermoeiende maar o-zo-fijne dag met de kinderen op de ambassade. Hun vertederende dansjes, lieve verhaaltjes en kinderlijke aangapen slepen hem ook nu de dag door.
In de pauze haalt Piet een bak pleur en rolt een sjekkie. Met zijn collega’s heeft hij dezelfde gesprekken als altijd. “Die pleurispakketten worden elk jaar zwaarder, ik zweer het je!”, zegt er een, “Nog één zo’n jaar en ik ben pleite. Kunnen hullie mooi het dak op.” Terwijl Piet nog een teug van zijn sigaret neemt stapt een collega het rookhok binnen, hij houdt een krant omhoog. “Hebben jullie het gelezen? Blijkbaar hebben ook hier in Berlijn afgelopen zaterdag enkele zielenpoten staan koukleumen omdat ze onze kleuren te bont vinden.” Niemand had het gemerkt.
Toch loopt een collegapiet paars aan van opwinding: “Wanneer snappen die lui het eindelijk? Het is potverdomme onze taak om kinderen blij te maken! Laten die zogenaamd betrokken mensen zich opwinden over de arbeidsomstandigheden waaronder hun cadeaus worden geproduceerd! Laat ze documentaires maken over kinderarbeid in de textielsector, of wetten over hongerloontjes voor het maken van allerhande blokkermeuk. Laat ze kinderen zien die met blote voeten over vuilnisbelten struinen omdat mensen hier teveel kopen. Toon ze kinderen die rondlopen met pepernootbuikjes van hongeroedeem omdat wij hun vreten wegsmijten! Nu de chocoletters langzamerhand slaafvrij worden, lijkt het me verstandig om een volgende productgroep onder de loep te nemen. De herkomst van de pakjes is het enige wat Nederlanders en Sinterklaas nog met slavernij van doen hebben.”
Piet zucht. Hij snapt niets van politiek. Zijn gedachten dwalen af naar de verrukte gezichtjes van Romy, en Berend, en Mats en Charlotte, toen ze hun pietendiploma in ontvangst mochten nemen. “Kon ik alle kinderen maar zo gelukkig maken”, denkt hij teder.