Dit is geen opiniecolumn. Dit is geen doorwrocht schrijven, gestoeld op waarheden, gestaafd door empirische journalistiek. Dit is niet de chronische diarree van meningen, ontlast in de nationale gierput. Dit is geen eruptie, geen boer, die opborrelt en snel vervliegt in bedorven, gebakken lucht. Dit is geen hongerklap, die de lege maag laat hunkeren naar makkelijk verteerbaar voedsel en eenmaal volgevreten, verongelijkt en verontwaardigd braakt. Dit is geen smeekbede aan de dieren in het grote dierenbos, aan de lijkenpikkende aasgieren, die zich meedogenloos werpen op de weerloze prooi; aan de aapjes, kijkend naar aapjes, schreeuwend: “Hé aapje, na-aap je mee?!”
Missen jullie het roepen van de uil, het lieflijk gefluit van andere gevederde vrienden niet?
Dit is geen fabel, maar waarom mijden jullie tijgers en leeuwen, die anders brullen dan jullie eigen gekrijs?
Dit is geen liefdeslied, maar waar is de liefde? De liefde voor de nieuwe gedachte en het prille gevoel? De passie voor taal en haar verborgen betekenis; de rijkdom van onbevangen, onschuldige woorden en hun oneindige uitdrukkingskracht? Waar is het vuur voor debat, oplaaiend tot grote hoogte, nooit geblust door de onophoudelijke futiliteitenstroom? Waar is de schoonheid van het gevecht op het scherpst van de snede?
Dit is geen angstkreet, geen roep om oorlog tussen seksen; geen kunstwerk zonder kleuren, met enkel zwart en wit. Geen dogma voor de dommen, in optocht onder één vlag. Geen demonstratie tegen, geen wilde staking voor. Geen makkelijke oplossing, geen kluitje in het riet, geen doekje voor het bloeden, bij niet te stelpen leed. Dit is geen loze belofte van sussende politiek, geen zalvende consensus uit angst voor disruptieve kracht.
Dit is een poging om te begrijpen, te zien van bovenaf. Het is het verlangen te doorgronden, los van politiek gewin. Het ontmantelen van de zuilen, de muren links en rechts, de hokjes in het denken: omver, omver tot de laatste virtuele steen. Het is de innerlijke revolutie, het harde werken binnenin. Het is bloedige strijd zonder bloedvergieten, het grenzeloos dromen met durf, het hartstochtelijk voelen wat waar is, zonder sturing en oordeel vooraf.
Dit is een oproep. Een oproep tot luisteren, een oproep tot zwijgen, wanneer zwijgen passender is. Een pleidooi voor de moed om te spreken, voor de acceptatie dat waarheid kwetsend kan zijn. Een ode aan de creatieve geest, aan de oorspronkelijke denker die de kudde overstijgt; aan het vermogen bewondering te laten prevaleren boven ziekelijke afgunst.
Is dit een gebed? Goed, laten we bidden. Laten we bidden tot een god zonder wetten. Tot religie in zijn allerdiepste kern, tot de apostel van ons zijn, tot de god zonder geld, tot de zin van dit alles. Tot de tolerantie zelf, tot de vrijheid van het pasgeboren zijn. Tot ons niets en daardoor alles.
Daar, in de stilte, in de baarmoeder van het leven, waar de angst niet levensvatbaar is, wonen wijsheid en visie, tot in de eeuwigheid.
Amen