Queridos amigos e amigas! Ik las deze week een interview met Robert van der Griend, adjunct-hoofdredacteur van Vrij Nederland. Ik heb nooit zo goed het nut van een adjunct-hoofdredacteur begrepen maar het is een wet van Meden en Perzen dat hij of zij altoos aan de poten van de stoel van de hoofdredacteur/hoofdredactrice zaagt (denk aan de relatie Walther White/Jesse Pinkman). Ik ben de portee van het interview al weer vergeten maar de vrolijke branieschopper, met een kapsel dat geïnspireerd is op dat van de legendarische Sieb van de etnisch-Friesche boysband De Kast (eigen folk earst) jubelt dat zijn volledig opgepimpte Vrij Nederland ‘the greatest thing is since sliced bread.’
Ik vind dat nogal een gewaagde opmerking want waarom heeft het opiniebulletin dan geen lezers en adverteerders? Het betreft hier natuurlijke slechts vrijblijvend slap geouwehoer – in notabene Villamedia waar een fatsoenlijk journalist zelfs nog niet in wil staan met zijn of haar overlijdensadvertentie – over oude wijn in oude zakken want wanneer was VN voor het laatst spraakmakend? Toen ik er nog voor schreef? Hahahaha! Grapje! Ik bedoel, ik schreef er wel voor hoor, maar ik kan me niet één verhaal van mijn hand herinneren dat over duizend jaar nog bestudeerd zal worden aan de School voor de Hoernalistiek.
De enige reportage die een beetje de moeite waard was, was die over mijn verblijf in Afghanistan, kort na 9/11. Ik was in Tajikistan beroofd door een hoer, was zwaar aan het afkicken van de heroïne en had een delirium tremens van de wodka. Tsja, als je in die toestand naar de moordende mohammedaanse aapmensen van Afghanistan gaat, dan krijg je natuurlijk wel een geestig verhaal vol anekdotes. Enfin, het staat allemaal in Brussel: Eurabia maar dat moet u zelf maar opzoeken want hier beneden komt nog een hele, van mijn goede vrind Stephan Sanders geleende passage over het poepsnoepen van de Rotterdamse schrijver A. Moonen.
Toen ik een jaar of achttien was en mijn journalistieke loopbaan als krullenjongen/retenjong bij het legendarische huis-aan-huis-blad Ede Stad begon, had ik maar één droom: eindigen bij Vrij Nederland. Joop van Tijn was een soort God die reputaties kon maken en kon breken, althans dat vond hij zelf en het wekelijks bijvoegsel gold als het walhalla van de journalistiek. Als je dat supplement nu terugziet, schrik je je een hoedje. Het dieptepunt was toch wel de betreurde Gerard van Westerloo die drie maanden op de pont tussen Amsterdam Centraal en het vermaledijde Noord bivakkeerde en daar vervolgens 87.000 woorden aan wijdde.
Enfin, das war einmal en je zei destijds gewoon dat die gebakken lucht Pullitzerprijs-waardig was. In mijn tijd was het ook heel gewoon dat Felix ‘Blackadder’ Rottenberg Max van Weezel en Leonard Ornstein (de PvdA-stromannen van VN) belde en woedend riep dat het blad al een week niks over de Pvda had geschreven.
Dan kochten Maxi en Leo een krat bier en hield Rottenberg – die toen nog net zoveel krullen had als Didi Samsom – audiëntie op de burelen van de VN. Maxi en Leo brachten vervolgens de toespraak van Rottenberg naar de zetter. Een week later was dat dan de opening van Vrij Nederland en werden de vrijblijvende instructies met buitengewoon veel interesse uitgevoerd door de PvdA-fractie in Den Haag. Overigens begreep ik dat Rattenberg (waar je nog moeilijker van afkomt dan ebola, aids en de belastingdienst) deze week bij Pauw zat te orakelen over ethiek in de journalistiek. Dat is een beetje alsof je Yolanthe Bacalhau-Sneijder laat protesteren tegen botox en golddigging.
Het opgelegd pandoer van adjunct-hoofdredacteur Van der Griend is begrijpelijk: uitgever WPG wil eindelijk wel eens centjes zien in plaats van naar het geblaat van Van der Griend te luisteren. In gelul kan men niet wonen! VN-zusjes Happinez en Voetbal International worden geteisterd door tepelkloof en -fistel in hun hoedanigheid als afgeragde melkkoe voor Vrij Nederland, waarvan eigenlijk alleen de historische titel nog wat waard is.
Terloops valt mooiboy Van der Griend ook nog eens zijn collegaatjes van De Correspondent aan en dat vind ik laf want die kunnen zich niet verweren. Ja, op hun eigen blog maar die leest niemand en de vraag is hoeveel zieltjes je nog wint met een preek voor de eigen parochie. Het goede nieuws van dit moddergevecht dat ik de enige ben die het – voor u – volgt en het het gelukkig eventjes niet over Zwarte Pieten gaat want die werken noch bij VN noch bij de Correspondent. Nu hoor ik u al roepen: maar Stephan Sanders is toch een neger!
Ik vind Stephan – zijn tegendraadse column is nog het enige lezenswaardige in de VN na het vertrek van Yoeri Albrecht, Bas van Putten en Rudie Kagie – net zoveel neger als mijnheer Gus Fring van Los Pollos Hermanos, u weet wel, en daar wil ik het bij laten, wat racisme in de Nederlandse journalistiek betreft. Stephan heeft mij ooit (in 1991) aangetrokken bij de Groene Amsterdammer, samen met Anil Ramdas, vandaar dat ik hem noem. We zijn allebei fan van de Rotterdamse schrijver A. Moonen en Stephan heeft hem zelfs ooit geïnterviewd, iets waar ik nog steeds ziedend jaloers van kan worden. Leest en huivert!
“Poëzie. Dat heb ik ook tegen zijn moeder gezegd, toen zij eenmaal haar verhaal bij mij kwam halen. Uw zoontje tovert allemaal poëzie mijn kamer binnen, beste mevrouw. En dat onderscheid tussen de grove seks – wat ik vandaag nog beleefd heb met een Publieke temeier en wat ook heel goed kan zijn – en de subtiele poëzie die je met zo’n jongen beleeft, daar zijn de mensen nog niet aan toe. Ze noemen het pedofilie, ja, maar met zo’n term heb ik niets te maken.” […]
“In één van mijn mooiste scenes uit ‘Stadsgerechten’ ontluister ik ook het Heldere Joch zelf. Hij is bezig op mij te poepen, terwijl ik peins over een slecht soort kasspinazie uit gezinsblik. Dat is toch zuiver ontluisterend. Sade heeft ook dat soort grappen. Hij schrijft ergens: “Wanneer er gevraagd wordt om een anus om in klaar te komen, moeten ze niet stompzinnig met een kut komen aandraven.” […]
“Mijn laatst uitgekomen boekje, ‘De anale variant’, behandelt die merkwaardige overschatting van de vrouwelijke voorkant en de onderschatting van de mannen- en vooral jongensaars.” Moonen citeert uit ‘De anale variant’: “Toch moet hier worden vastgesteld, dat echte kontneukers de voorkeur geven aan knapen en/of mannen. De damesbibs is nu eenmaal dikwijls platter en weker, ja soms op het drillerige af.” […]
“Mijn grote leermeester Samuel Beckett, heeft ooit eens maandenlang voortdurend in iemands reet gezeten, zonder precies te weten of het nou om een man of een vrouw ging. Toen hij daarover ging nadenken herinnerde hij zich ineens een baard, dus was het waarschijnlijk een man geweest. Dat vind ik heel wat aardiger dan zo’n Reve, die in de jaren zestig meende te moeten opstuiven op een kongres te Idenburg met: “Ja, maar ik ben een homoseksueel.” Dat grote woord moet je helemaal niet noemen. In bed moet er niet gepraat worden vind ik, maar als er dan over seks gepraat wordt, moet dat niet zo ernstig en serieus gebeuren. Goed neuken of goed geneukt worden – goed bezig zijn, zal ik maar zeggen – dat is het lekkerste dat er bestaat, daar kan een etentje van de Argentijn niet tegen op.” […]
“Ik maak de verwarring alleen maar groter. Daar hebben ze pas wat aan over tientallen jaren, als de Heren Neerlandici de balans op gaan maken van de literatuur. Dan zullen ze zeggen: “Die Moonen heeft dat toen al zus en zo gezien en hij heeft het juist gezien.”
Bron: Uit het artikel ‘De verlangens van de heer A. Moonen’ door Stephan Sanders; Homologie; 6e jaargang no 5; september/oktober 1984
Enfin, ik krijg er honger van en ik ga maar eens een lekkere voedzame Portugese bonensoep opslurpen in het dorp. Até logo!