Onderstaand artikel is een samenvatting van het denkgoed van Alex Voets, overleden op 6 april 2013. Voets heeft zich een leven lang beziggehouden met vraagstukken rond immigratie en integratie. Over die thema’s heeft hij een archief aangelegd: krantenknipsels, publicaties, persberichten etc. Het archief beslaat zo’n driehonderd ordners. Zijn nabestaanden zijn bezig om dit archief ergens onder te brengen waar het publiek toegankelijk is. In combinatie hiermee heeft Alex Voets bij leven mij gevraagd om hem te interviewen, zodat zijn denkwereld op papier zou belanden voor het nageslacht. Na enkele lange gesprekken heb ik zijn visie basaal op papier gezet. Voets zelf heeft het bewerkt tot bijgaand artikel. Het is (mede) bedoeld als een soort poort tot het omvangrijke archief.
Zijn betoog komt in essentie op het volgende neer:
Immigranten in Nederland, afkomstig uit moslimlanden, hebben moeite met integratie omdat ze deels worden ‘gedreven’ door traditionele, patriarchaal-tribale culturele waarden. Die waarden zijn ouder dan de Islam maar botsen met de gangbare kernwaarden in Nederland. Nederland zou aan nieuwe immigranten eisen kunnen (moeten?) stellen ten aanzien van de kernwaarden die ze aanhangen. Dat is ook in het belang van de immigranten zèlf, omdat zo de kans aanzienlijk wordt vergroot dat ze in Nederland een zelfstandig bestaan kunnen opbouwen.
Hoogwaardige documentencollectie bedreigd
Sinds 1991 tot aan zijn overlijden bouwde Alex Voets aan een hoogwaardige documentencollectie met informatie uit binnen- en buitenland over interculturaliteit, immigratie, integratie en islam. Op deze vier hoofdterreinen documenteert de collectie trends, analyses, opiniestukken, beleidsdocumenten en (semi-)wetenschappelijke publicaties. De collectie omvat circa 250.000 documenten verdeeld over 300 ordners. De collectie kan een solide startbasis zijn voor kritisch onderzoek en een bijdrage leveren aan de dialoog tussen culturen alsmede aan het wetenschappelijke en publieke debat over het immigratie- en integratiebeleid. Deze unieke collectie wordt nu met vernietiging bedreigd. De in 2012 opgerichte Stichting Voetlicht tracht de collectie te behouden, ofwel door het vinden van een instelling waar het kan worden ondergebracht, ofwel door de collectie te digitaliseren.
Heeft u suggesties om de collectie te kunnen behouden of heeft u interesse in de collectie voor wetenschappelijk onderzoek? Meer informatie bij Stichting Voetlicht, email: [email protected].
SvB
Immigratie is een mondiaal proces, en vormt een belangrijke bron voor de groeiende vervlechting binnen de universele mensengemeenschap. De afgelopen decennia speelt dit eeuwenoude proces van contact tussen mensen en naties en binnen landen en culturen zich in een versneld tempo af. Om in Nederland de immigratie goed op te vangen moeten we weten wat de gevolgen zijn, zowel positief als negatief, en moeten we allereerst begrijpen wat migranten beweegt en hoe naties en samenlevingen hierop reageren. Welke (langetermijn) visie op immigratie en integratie hangen landen als Nederland aan?
In het westerse debat over ‘immigratie’ duikt met grote regelmaat een doemscenario op. In Nederland zou ‘angst’ heersen voor globalisering. We zouden het liefst snel weer achter de dijken kruipen, beweren politici, journalisten en andere opinievormers. Zo vatten socioloog Jan Willem Duyvendak en econoom Ewoud Engelen In hun boek Het bange Nederland hun wetenschappelijke visie op een vermeend Hollands drama van benepenheid samen:
“De Nederlandse samenleving heeft de laatste jaren hardhandig de luiken dichtgegooid. (…) Aan deze ‘closing of the Dutch mind’ ligt angst ten grondslag.”
Het zijn overigens niet alleen Nederlanders die de geestesgesteldheid in eigen land kenmerken als dwingend monoculturalistisch. NRC-Handelsblad polste in 2011 een aantal ambassadeurs over hun visie op de Nederlandse mentaliteit. De redacteuren vatten hun negatieve indrukken bondig samen:
“Nederland is een naar binnen gekeerd land aan het worden, “provinciaals” bezig en ziet buitenlanders ten onrechte als probleem.”
Volgens al deze commentatoren is de gemiddelde Nederlander bevangen door angst, die tot een vlucht naar schijnveiligheid leidt binnen de nationale grenzen. Een provinciale zucht naar de eigenheid van ‘toen’, tekenend voor een diepgewortelde xenofobie of ja, zelfs racisme. Echter, geen enkel serieus onderzoek wijst er op dat Nederland de luiken sluit.
Integendeel, Nederland is al decennia grosso modo behept met een open, extraverte mentaliteit. Nederland staat zelfs al zeven achtereenvolgende jaren op de 1e plaats, als mondiaal meest verweven met de rest van de wereld, zo blijkt uit de Global Connectedness Index die multinational DHL jaarlijks samenstelt op basis van een groot aantal indicatoren. Ook in diverse andere zakelijke indexen (innovatiegraad, beste start-up klimaat en dergelijke) scoort Nederland in 2012 wereldwijd een top-tien-positie.
Sommigen opperen dat die economische openheid niet verder reikt dan welbegrepen eigenbelang om ons land mondiaal in de kopgroep van welvarende naties te houden. Maar Levert die typisch-Nederlands extraverte handelsgeest ook ruimte en een solide basis voor het duurzaam opnemen van nieuwe Nederlanders? Uit tal van opinieonderzoeken blijkt immers dat een breed publiek kritisch is over het aantal migranten (‘teveel’) en de mate waarin zij integreren (‘matig’). Uit de kwartaalverkenning van het Sociaal Cultureel Planbureau van december 2012 blijkt dat een ruime meerderheid zich zorgen maakt over de kloof tussen ‘autochtonen en allochtonen’ en een even groot aantal respondenten vreest dat sprake is van een conflict.
“De steun voor het multiculturalisme is stabiel”, is een tegengestelde, maar minder gehoorde opvatting van onder meer hoogleraar Crossculturele Psychologie Fons van de Vijver van de Universiteit van Tilburg. Op basis van langlopend onderzoek in het kader van het European Values Studies concludeert Van de Vijver dat Nederlanders jaar in jaar uit geen problemen hebben met samenleven met andere etnische groepen, al vinden ze hen wel onvoldoende aangepast. Tegelijkertijd vinden Nederlanders dat je niet mag discrimineren.
Ook de aan het Wissenschaftszentrum Berlin für Sozialforschung verbonden Nederlandse socioloog Ruud Koopmans noemt Multiculturalisme nog steeds de standaard. Volgens hem loopt Nederland op veel punten juist vóór op andere Europese landen. Maar uit de diverse onderzoeken blijkt ook dat Nederlanders met een kritische blik kijken naar ‘het andere’. Niet alles wat multicultureel is of lijkt, wordt als meerwaarde ervaren.
Wederkerigheid. Dat is waar het bij vraagstukken als immigratie en integratie om zou moeten draaien. Wat wint een samenleving bij immigratie? En wat kan een individuele migrant reëel verwachten van en bijdragen aan het ontvangende land, aan de Nederlandse rechtsstaat? Het wetenschappelijke discours concentreert zich op de bejegening van en de voordelen voor de immigrant, zijn rechten. De al dan niet reële voordelen van immigratie worden te weinig besproken. Maar ook de nadelen, voor land en individu, komen in het debat te weinig aan bod. Dat gemis vertaalt zich in cynisme bij de bevolking over de immigratie die hen door de intellectuele elite wordt voorgespiegeld als culturele verrijking. Hypocrisie in het debat zet het draagvlak voor immigratie onder druk.
We moeten af van de geëmotioneerde benadering en richting een objectieve beoordeling: welke immigratie is een aanwinst, en voor welke partij? Financieel-economisch en materieel gaat een immigrant er op vooruit als hij vanuit een minder ontwikkeld land naar Nederland komt. Sociaal-cultureel is het nog maar de vraag. Wordt hij of zij ook gelukkiger in zijn nieuwe land? Heeft hij heimwee? Voelt hij zich geaccepteerd? Of krijgt hij te maken met een verlies van identiteit en daarmee van eigenwaarde?
Bij de toelating van immigranten wordt nu veelal gekeken naar harde criteria als leeftijd, taalkennis en vooropleiding. Maar naar zijn mentaliteit en zijn bereidheid om te integreren wordt niet gekeken. Terwijl die factor minstens zo bepalend is voor succesvolle migratie. De vraag hoe de immigrant zich kan en wil verhouden tot de kernwaarden die in zijn nieuwe omgeving gelden, telt zwaarder dan de cultuur waaruit een immigrant voortkomt. Die factor, de bereidheid tot integreren, moet dus een rol gaan spelen bij de vraag wie wordt toegelaten. Hoe initiatiefrijker en empatischer, hoe meer kans op een succesvol nieuw bestaan, zowel individueel als op groepsniveau. Bedrijven kijken niet alleen naar diploma’s van nieuwe werknemers, maar ook naar hun mentaliteit. Dat zou ook bij migratieprocedures moeten gaan gelden.
Een flexibel en ruim immigratiebeleid is alleen duurzaam en profijtelijk voor alle partijen als nieuwkomers zichzelf kunnen onderhouden en bijdragen aan het geheel. Vervolgde vluchtelingen, mensen in levensnood, moeten op humanitaire gronden geholpen worden. Voor andere migranten (uit economische motieven of in het kader van gezinsvorming) is het echter een vrije keuze om migrant te worden. Nederland mag best criteria stellen. Is de migrant bereid en in staat zich zelfstandig hier te handhaven? Kan hij een bijdrage leveren aan de samenleving? Anders gezegd: komt hij niet al bij voorbaat ten laste van die samenleving? En is iemand bereid zich te voegen naar de algemeen geldende normen en culturele waarden? Onderschrijft hij de gelijkheid van man en vrouw? Accepteert hij homo’s? Wijst hij slaan af als acceptabele opvoedmethode?
In een themanummer van De Gids over het ‘Kosmopolitisme’ besluit Merlijn Olnon zijn essay met de stelling dat van de immigrant ‘slechts’ gevergd moet worden dat deze de Westerse waarden omarmt. Verwijzend naar migratiesucces uit de Gouden Eeuw stelt hij:
“Voor succesvol samenleven (is) niet veel meer nodig dan een tamelijk beperkt aantal basisregels en –vaardigheden: respect voor de ander en zijn/haar tradities, beschaving […], een gemeenschappelijke taal […] en bijbehorend vocabulaire van (min of meer gedeelde) centrale waarden, en vooral veel duidelijkheid over waar tolerantie ophoudt en de geldende normen van de Leitkultur zullen worden geforceerd door het recht en – liefst alleen bij uitzondering – door de politiek.”
Vrij vertaald: immigranten hoeven alleen maar het westerse waardenmodel na te leven. Óf, hoeveel en in welke mate immigranten bereid én in staat zijn een moderne Westerse leefstijl te volgen, laat Olnon buiten beschouwing. Het ontgaat de auteur kennelijk dat de bescheiden mix van eisen die hij voor een succesvol samenleven nodig acht een mentaliteit vereist die nu juist bij veel immigranten ontbreekt.
Het in december 2012 verschenen rapport Dichter bij Elkaar van het Sociaal en Cultureel Planbureau laat zonneklaar zien hoe groot de kloof tussen de verschillende sociaal-culturele waardenstelsels nog steeds is. Qua taalbeheersing, opleiding en basiskennis van de Nederlandse samenleving is er weliswaar vooruitgang geboekt. Maar echte vermenging met de hoofdstroom van de Nederlandse samenleving vindt zelfs in de tweede generatie Turkse en Marokkaanse Nederlanders nauwelijks plaats. De traditionele opvattingen van een ruime meerderheid van de Turkse en Marokkaanse ex-gastarbeiders en hun nakomelingen botsen met in ons land dominante waarden als de gelijkheid van de seksen, opvoeding, vrijheid van meningsuiting en verworven rechten op het vlak van abortus en euthanasie.
De groeiende segregatie wordt onder meer zichtbaar in het beperkte contact met autochtonen en Nederlanders van andere etnische origine. De weerzin (omgekeerd zou dit ‘racisme’ heten) tegen inter-etnische duurzame relaties is onverminderd zeer groot. Slechts 1 op de 10 Turkse en Marokkaanse huwelijken vindt plaats buiten de eigen etnische gemeenschap. Driekwart van de Turkse en Marokkaanse respondenten vindt het ‘een groot probleem’ als hun kind een homoseksuele relatie aangaat.
Uit onderzoek uit 2011 van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat rond de helft van de respondenten tussen 15 en 45 jaar met een Marokkaanse of Turkse afkomst homoseksualiteit verkeerd acht (autochtonen: 7,8 procent), seks voor het huwelijk verkeerd vindt (autochtonen: 7,3 procent) en het afkeurt als alleenstaanden kinderen krijgen (autochtonen: 12,2 procent).
In 1993 publiceerde de Amerikaanse politicoloog Samuel Huntington zijn geruchtmakende artikel The Clash of Civilizations, dat hij in 1997 uitwerkte tot een compleet boek. Huntington’s idee is dat op het wereldtoneel negen beschavingen dominant zijn. Ze zijn in toenemende met elkaar in concurrentie, waarbij op termijn de westerse, Chinese en islamitische beschaving zullen domineren. De breuklijn tussen de culturele stelsels ontwaart Hungtington rond opvattingen over ‘democratie’.
De meeste aandacht richt zich sindsdien op de tegenstelling tussen de ‘islamitische wereld’, steunend op een religieuze basis die diep verankerd ligt in de lokale culturen, versus het ‘vrije Westen’, waar de vrije ontplooiing van het individu centraal staat.
Maar langdurig onderzoek in het kader van het World Values Survey wijst op een nog diepere tegenstelling. Zijn mannen en vrouwen gelijkwaardig, is er evenwicht tussen de seksen? Is een cultuur wel of niet patriarchaal-tribaal? Daarmee samenhangend: staat het individu – man of vrouw – centraal, of de gemeenschap? Dát is volgens onderzoekers Ronald Inglehart en Pippa Norris het hoofdconflict tussen beschavingen, betogen ze in hun in 2003 gepubliceerde artikel De Echte Botsing tussen Beschavingen. Het draait meer om eros dan om demos, waarbij het Westen liberaler wordt en de islamitische landen zéér traditioneel blijven. Inglehart en Pippa spreken dan ook van een ‘seksuele botsing der beschavingen’, omgaan met gendergelijkheid en seksuele liberalisering is een sterke indicator van de mate van tolerantie.
Ook de (in 2008 overleden) Franse antropologe en etnologe Germaine Tillion wees al in dezelfde richting. In haar boek Le harem et les cousins (1966) schetst ze het belang van familiestructuren, kenmerkend voor de volken aan weerszijden van de Middellandse Zee, die volgens haar oorspronkelijk een culturele eenheid vormden. Binnen deze hechte familieclans bezitten stamvaders en oudste zonen de volledige zeggenschap over de andere groepsleden. De familie-eer wordt in hoge mate bepaald door de kuisheid van de vrouwen.
De abrupte overgang – als gevolg van migratie – van een traditionele gemeenschap naar een moderne samenleving verklaart volgens Tillion waarom veel moslimmigranten in West-Europese steden afweermechanismen vertonen, inclusief het dragen van een hoofddoek. Deze patriarchale en tribale tradities reiken veel verder terug dan de islam, aldus Tillion.
Andere criticasters wijzen er vaak op dat de islam niet verenigbaar is met de seculiere-democratische waarden – met de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw als een van de meest centrale – van de westerse rechtsstaten. Veel immigranten denken echter nog steeds langs patriarchaal-tribale lijnen die ouder zijn dan de islam; dat vormt de belangrijkste oorzaak waarom hun normen en waarden vaak blijven botsen met de Nederlandse, en velen dus niet kúnnen integreren.
Voor immigranten is er onduidelijkheid over welke mix van normen en waarden geldt. En die schemerzone –de mentale transitruimte – tast op zijn beurt het onderling vertrouwen aan tussen gevestigden en (met name veel islamitische) nieuwkomers.
Het draagvlak bij de autochtone bevolking staat onder druk door ongelijke man/vrouw-verhoudingen in islamitische gemeenschappen en door een gebrek aan bereidheid om etnisch-overschrijdende verhoudingen aan te gaan. Immigranten uit moslimlanden hebben vaak een weerzin om vriendschappen en relaties aan te gaan met leden van andere etnische gemeenschappen. Ook in de opvoeding zijn er grote verschillen. Er heerst een ander verwachtingspatroon van jongens en van meisjes, segregatie der seksen is ruim toegestaan. Veel moslims worstelen met de vraag welk waardenpatroon in het Westen voor hen leidend is: de democratische rechtsstaat waarvan men de rechten volledig wenst te genieten, of het islamitische waardenstelsel zoals door ‘geleerden’ uitgelegd.
Een ook in het Westen prominente en voor veel moslims gezaghebbende stem is die van de Zwitsers-Egyptische filosoof Tariq Ramadan. In zijn al in 1999 verschenen werk To be a European Muslim houdt Ramadan een warm pleidooi voor loyaliteit van moslimimmigranten jegens de rechtsstaat. In datzelfde boek echter maakt Ramadan het veelzeggende voorbehoud dat die gezagsgetrouwheid jegens wet- en regelgeving slechts geldt ‘zolang ze hem/haar niet dwingen op te treden tegen zijn/haar geweten.’
Spanningsvelden tussen democratisch tot stand gekomen wetten en islamitische geloofsovertuigingen doen zich bijvoorbeeld voor op het vlak van erfenissen, verzekeringen en huwelijken. Ramadan ziet dan een systeem van onderhandelingen voor zich waarbij een soort tussenpositie aan de in gewetensnood verkerende moslims gegund wordt. Wordt hen een opt-out onthouden, zouden islamitische burgers zich moeten kunnen beroepen op een gewetensclausule.
Ook de wereldwijd actieve islamitische beweging rond de Turkse prediker Gülen, met een ruime achterban in Nederland, stelt de islam als geloofssysteem boven de seculiere democratische rechtsstaat. Democratie wordt als politiek systeem niet omarmd noch verworpen, mits niet in strijd met de belangrijkste pijlers van de islam.
Over de vraag om welke pijlers in de islam het draait, laat de European Council for Fatwa and Research zich regelmatig uit. Dit zelfbenoemde orgaan van geestelijken en islamitische wetsgeleerden staat onder leiding van de invloedrijke Sheikh Yusuf Al-Qaradawi. Hij wordt door veel moslims in het Westen als baken gezien in hun zoektocht naar islamitisch-verantwoorde antwoorden ten aanzien van uiteenlopende levenskwesties. In zijn populaire standaardwerk Introductie in de Islam uit 2004 bezingt Al-Qaradawi ongeremd de morele superioriteit van de islam boven het westerse seculier-democratische concept. In huwelijks- en gezinszaken houdt Al-Qaradawi strikt vast aan een orthodox-islamitische lijn, die haaks staat op de grondwettelijke gelijkberechtiging van man en vrouw in het Westen. Verwijzend naar koranvers (2:228):
“Acht de geestelijk leider de man hoger dan de vrouw.”
Deze ongelijke rechtspositie kent volgens Al-Qaradawi zelfs een biologische grondslag:
“De man is aangesteld op grond van zijn zuivere menselijke natuur”.
De beeldvorming over migratie wordt nu in hoge mate bepaald door de teleurstellende integratie van grote delen van de Turkse en Marokkaanse Nederlandse bevolking. Dat beeld vertroebelt het zicht op de relatief vlotte integratie van andere, kleinere gemeenschappen. Vietnamese ex-bootvluchtelingen, vluchtelingen voor Latijns-Amerikaanse dictaturen, adoptiekinderen, buitenlandse studenten en kennismigranten uit landen over de hele wereld geven geen aanleiding voor morele dilemma’s of buitensporige overlast.
Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat Chinese Nederlanders hun plek in de Nederlandse samenleving blijken te hebben verworven en daar een duidelijke meerwaarde aan leveren. Van de in Nederland woonachtige Chinese immigranten en hun nakomelingen, ruim 70.000 in getal, stelt het SCP onder meer vast dat kinderen het zeer goed doen in het onderwijs, dat er sprake is van lage werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid, vrouwen zeer actief zijn op de arbeidsmarkt, men over het algemeen een goede gezondheid geniet, men zich gelijkmatig(er) over het land heeft gevestigd en dat Chinese-Nederlanders van de tweede generatie hoogopgeleid zijn en er moderne opvattingen op nahouden. Dit vloeit volgens het SCP voort uit ‘de Chinese cultuur van hard werken, veel ambitie, goed moeten presteren en de grote waarde die wordt gehecht aan goed onderwijs en een hoge arbeidsethos. Het zijn zeer belangrijke, culturele factoren voor succes.’
Is het onredelijk deze kwaliteiten een gewicht toe te kennen bij de beoordeling over toelating?
Nederland heeft het recht, en zelfs de morele plicht, om immigranten die een grote kans maken om hier te mislukken, de toegang te weigeren. Dat laat onverlet dat Nederland ook behoefte heeft aan immigranten. We zijn gebaat bij een continue instroom van ideeën, van mensen met een sterke motivatie om er hier iets van te maken. Economische ontwikkeling vergt innovatie. Sluiten van de grenzen leidt tot verstarring, sociaal-economische stilstand ligt dan op de loer. We hebben een open, gastvrij, tolerant immigratiebeleid nodig, overigens niet vanwege de vergrijzing, dat is aantoonbaar onjuist. Wie willen we dan wel binnen halen? Er is behoefte aan een specifieke categorie migranten: creatieve, ondernemende, vitale. Nederland zou gebaat zijn bij het definiëren van de ‘migratieruimte’, ofwel de ‘migratiegebruiksruimte’.
De overheid maakt in het kader van deze nieuw te formuleren migratieruimte jaarlijks duidelijk aan welke categorie migranten behoefte is (en dus ook aan welke niet). Is er een tijdelijk tekort aan vakmensen in de gezondheidszorg, scheepsbouw of IT? Dan laten we díe toe. Naast leeftijd, opleiding, inkomen en ervaring, dient ook gekeken te worden naar sociaal-culturele kenmerken. Een toets die zichtbaar maakt met welke mentaliteit een kandidaat-immigrant zich tot zijn nieuwe vaderland verhoudt, kan behulpzaam zijn om teleurstelling over en weer te voorkomen. Deze screening moet plaats vinden op individueel niveau, niet op groepsniveau. Een persoonlijke test kan immers aantonen dat een ingenieur met het moslimgeloof uit het ontwikkelingsland Marokko er verlichte ideeën op nahoudt, terwijl een even hoogopgeleide orthodoxe Hindu uit het economisch ‘boomende’ Singapore denkbeelden heeft die botsen met onze normen en waarden.
Al in 1998 vroeg de politicologe Margo Trappenburg zich in haar essay On Entering the Liberal State af hoeveel immigratie een samenleving aan kan. Trappenburg concludeert dat het breekpunt voor opname van nieuwkomers is bereikt als de instituties van onze democratische samenleving – scholen, gezondheidszorg, inburgeringsorganisaties, buurten – wezenlijk van karakter veranderen door de instroom van nieuwkomers. Zo is het omslagpunt voor een onderwijzeres bereikt als zij haar kerntaak, het overbrengen van het leerplan, overvleugeld ziet omdat een deel van de kinderen eerst een taalachterstand moet inlopen of basisgedragsregels bijgebracht moet krijgen. Trappenburgs discussiestuk over het bepalen van het verzadigingspunt smoorde echter in ethisch-morele bezwaren bij vakgenoten en in de politiek en media. Het empirisch onderzoek waarvoor zij zich hard maakte om de effecten van grootschalige immigratie op de samenleving te meten, is dan ook niet van de grond gekomen.
Des te meer academische aandacht gaat echter al decennia uit naar het welbevinden van de migrant. Zo speelt het wetenschappelijk meetinstrument MIPEX internationaal een prominente rol bij het bepalen hoe migrant-vriendelijk het beleid van ontvangende (Westerse) landen is. De MIPEX-maatstaf neemt echter uitsluitend het perspectief van de migranten in beschouwing. De score van een land hangt af van de vraag hoe soepel de toelating van migranten is, , hoe sterk hun rechtspositie en hoeveel specifieke facilitering overheden aanbieden voor de integratie van nieuwkomers. Een land dat inkomenseisen stelt of een leeftijdsgrens hanteert bij gezinsvorming, zoals Nederland, ziet dit in de MIPEX-meetlat als negatief beoordeeld. Reden waarom Nederland in 2010 van plaats vier in de MIPEX-pikorde zakte naar plekje vijf, na Zweden, Portugal, Canada en Finland. Het streven moet zijn dat een immigrant al in de eerste generatie volwaardig zijn plek kan vinden, meedraait en productief is. En zeker de tweede generatie moet beschouwd kunnen worden als volwaardig burger, als Nederlander.
Naast een inhaalslag om de negatieve erfenis om te buigen, is er daarom nieuw beleid nodig. Wat er is misgelopen aan de poort en in de eerste ontvangstfase moet worden gerepareerd. De selectie kan beter, met heldere en naleefbare spelregels. Na een gulle ontvangst kan een gedegen inburgeringsfase een solidere basis leggen om op eigen wieken verder te gaan. Er is kortom beleid nodig dat er op aanstuurt dat een nieuwkomer al in de eerste generatie slaagt. Daarbij mag de van overheidswege geboden hulp best ruim zijn. En het debat over de beste criteria en de meest optimale ontvangstcondities moet permanent en met open vizier gevoerd kunnen worden.
We willen weer trots zijn op al ‘onze’ immigranten.
N.B. het originele artikel was wetenschappelijk geannoteerd. De volledige notenlijst en bibliografie, en het volledige C.V. van Voets, is bij de TPO-redactie per email op te vragen.