Longread

Joden in de Koran: een college Koran-leer

14-01-2015 12:09

De Joden behoren tot het meest besproken volk in de Koran. Zij dienen als belangrijk voorbeeld voor hoe het volgens de Islam vooral niet moet. 

De polemische toon tegen Joden in de Koran heeft volgens de meest gangbare interpretatie alles te maken met de problemen die de profeet Mohammed tijdens zijn leven met de Joodse stammen van Medina ondervond, zoals bijvoorbeeld met de Banū Qurayẓa. Hoe hij zijn best ook deed om hen te overtuigen van zijn boodschap, zij wilden hem maar niet als profeet aanvaarden en dat was natuurlijk niet bevorderlijk voor zijn positie en geloofwaardigheid waardoor de profeet zich genoodzaakt zag om zevenhonderd mannen van de Banū Qurayẓa te onthoofden en de vrouwen en kinderen als slaven onder zijn metgezellen te verdelen.

Figuren uit het Oude Testament

Deze episode komt niet in de Koran voor wel in de Hadiths en de Sira, het officiële levensverhaal van de profeet. Volgens de islamitische traditie is het uitschakelen van zijn Joodse tegenstanders in Medina wel aanleiding geweest voor de openbaring van enkele grimmige Koranverzen.

Desondanks beweren veel hedendaagse moslimgeleerden dat de Koran juist heel respectvol over Joden spreekt. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat vele profeten en personages uit het oude Testament ook figureren in de Koran, zoals bijvoorbeeld Mūsa, Mozes. Dāwūd, David en Sulaymān, Salomon worden in de Koran zelfs als profeten beschouwd en over hun wordt natuurlijk met de nodige respect gesproken. Niet omdat zij Joods zijn maar omdat zij in de eerste plaats als boodschappers van de islam worden beschouwd. Voor hun Joodse volgelingen daarentegen is in de Koran weinig of geen respect te bespeuren.

Volk van het boek

In de Islam behoren Joden net als Christenen tot de Ahl al-Kitāb, de volkeren van het boek. Hoewel het concept van de Ahl al-Kitāb vaak wordt gebruikt om de tolerantie van de Islam ten opzichte van de andere godsdiensten te bewijzen is het niet meer dan een soort status aparte voor bepaalde niet-moslims die volgens de regels van de islam recht hadden op een zekere bescherming mits zij hun minderwaardige positie onder de islam erkennen (dhimma).

In de meest vooraanstaande islamitische uitleg van het concept Ahl al-Kitāb blijkt dat de volkeren van het boek nooit de wijsheid van de openbaring bezaten maar dat zij slechts toegang tot de openbaring kregen en bovenal verzaakten om daar kennis van te nemen. In de Koran wordt dan ook vaak gesproken over gelovigen onder de ongelovige Ahl al-Kitāb. Oftewel degenen onder de Ahl al-Kitāb die de neergezonden boodschap van Allah wel ter harte nemen en degenen die het niet ter harte nemen. Tekenend is de verzuchting in de Koran van 5:65:

“En zo de lieden van het schrift maar geloofden en vreesden zouden Wij hun slechtheden kwijtschelden en zouden Wij hen doen binnengaan in de Gaarden van het geneucht”

 

Of 3:110:

En zo de lieden van het Schrift geloofden dan zou dat beter voor hen zijn. Onder hen zijn gelovigen maar de meesten hunner zijn kwaadbedrijvers”

 

Deze notie geldt in het bijzonder voor Joden (7:159). De vraag is nu wie met de gelovigen en de ‘kwaadbedrijvers’ onder de Joden worden bedoeld en welke algemeen aanvaarde interpretaties daarover in de islamitische wereld bestaan.

Degenen op wie Zijn toorn rust

In feite wordt de toon al gezet in al-Fātiḥa het openingsvers van de Koran dat tevens de centrale geloofsbelijdenis is van de islam. Ayāt 6 en 7 van de Fātiḥa luiden:

“Leid ons langs het rechtgebaande pad het pad van degenen die Gij Uw weldaden schenkt, over wie geen toorn (maghḍūb) is en die niet dwalende zijn (ḍālīn).”

 

Verscheidene gezaghebbende klassieke en hedendaagse tafsirs zoals die van al-Ṭabarī, Jalālayn, Ibn Kathīr, Sayyid al-Mawdūdī en Sayyid al-Quṭb laten er geen misverstand over bestaan wie hiermee bedoeld worden. Degenen op wie toorn rust zijn volgens al-Ṭabarī niemand anders dan de Joden want er zijn verschillende verzen in de Koran waarin de Joden vervloekt en verdoemd worden en een aantal verzen waarin toorn ghaḍiba ‘alayhi expliciet wordt genoemd in verband met Joden (2:60, 5:60.) Met de dwalenden worden de christenen bedoeld.

Banū-l-‘Isrā’īl

Joden worden op verschillende manieren aangeduid in de Koran:  Yahūd, , Qawm al-Mūsa, het volk van Mozes. Vooral in verband met het verhaal van Mūsa en de uittocht uit Egypte wordt Banū-l-Isrā’īl, Het volk van Israël gebruikt.

Het verhaal van de uittocht uit Egypte onder leiding van Mozes is een belangrijk thema dat als metafoor geldt voor de Hijra, de uittocht van Mohammed van Mekka naar Medina. De Farao is in de Islam en onder zijn activisten een geliefd symbool van goddeloze machtswellust. Daarnaast wordt uit de Koran duidelijk dat Allah onder de Joden profeten aanstelde. Ook wordt in de Koran gezegd dat de Joden zijn uitgekozen (44:32) en het heilige land voor hen bestemd is (7;137)

Maar toen Mūsa eenmaal met zijn volgelingen over de bodem van de uiteen wijkende zee, de overkant had bereikt, was het gauw gedaan met Allah’s liefde voor de Joden. Zij begonnen volgens de Koran te zeuren over eten (2:61) en als variant op de Gouden Kalf tuigden zij een kalf met hun sieraden op (7:161). Daarnaast  waren zij ook nog te laf om het heilige land binnen te trekken vanwege de grote sterke mannen die het toen bevolkten (5:20-6).

Onverbeterlijke oplichters

Zodoende vervullen de ‘ongelovige’ Joden in de Koran vooral de rol van onverbeterlijke oplichters die weigeren boete te doen (7:162). Zij houden zich niet aan de Sabbat (2:65, 7:163-7) en vervalsen de openbaring of houden er delen van achter(5:13, 4:46, 5:41, 6:91 enz). Volgens de Koran klaagden hun eigen profeten ook al over hun volgelingen (5:78):

Vervloekt zijn zij die de ongelovigen waren van de zonen Isrā’īls door de tong van Dāwūd en van Īsā, de zoon van Maryam. Dat was omdat zij ongehoozaam waren en in overtreding, Kānū Ya’tadūna.”

Daarnaast maakten zij ook Mohammed belachelijk.

Profetenmoordenaars

In de Koran wordt dan ook veelvuldig melding gemaakt van de vele bestraffingen en vervloekingen die de overtreders en sabbatverbrekers ten deel zijn gevallen. Berucht is bijvoorbeeld hoe zij in apen worden veranderd (2:65, 7:166), maar ook verbanning, rampen verdrijving en vernedering is hun deel (2;61, 3:12, 7:162-168, 17:5-8, ). Het is dan weer typerend hoe zij volgens de Koran ondanks al die bestraffingen en vervloekingen, toch stug blijven volhouden dat zij uitverkoren zijn (62:6-7):

Zeg: O gij die het jodendom aanhangt indien gij beweert dat gij verbonden van Allah zijt en niet van de mensen wenst u dan de dood indien gij oprecht zijt. 7 Maar niet zullen zij ooit hem voor zich wensen wegens wat hun handen tevoren bedreven hebben. Allah is welbekend met de onrechtdoeners.”

 

En als  klap op de vuurpijl worden de Joden die zich niet aan de Sabbat houden, de openbaring verdraaien en Gods woord niet serieus nemen ook nog en passant voor profetenmoordenaars uitgemaakt (2:91):

“Waarom doodde gij dan Allah’s profeten tevoren indien gij gelovigen waart?”

 

(2:61,87, 3:21 112, 181, 4:155-157, enz.)

Respect voor Joden in de Koran

Hoe zit het dan met het respect voor Joden in de Koran? Een van de belangrijkste hedendaagse moslimgeleerde Tariq Ramadan heeft in eerste instantie volgehouden dat er niets in de Koran staat dat Jodenhaat rechtvaardigt. Maar vanwege de voortdurende discussie over de islam zijn de meest pregnante verzen uit de Koran over Joden, Christenen en afgodendienaars inmiddels keurig  gerubriceerd op thema op het internet te lezen.  In een interview met Prospect Magazine uit 2006 geeft Tariq Ramadan dan ook toe dat de Joden inderdaad zo nu en dan stevig worden aangepakt in de Koran. Maar, is zijn rechtvaardiging, dat gaat alleen om een heel speciaal geval, om een specifieke groep Joden in een specifiek historische context. Joden die zich niet aan de openbaring hielden, de Sabbat verbraken en de Joden in Medina die vanwege hun verraad en tweespalt helaas gewapenderhand bestreden moesten worden door de profeet, omwille het voorbestaan van de Umma. Vandaag de dag is dat het gebruikelijke verweer tegen de beschuldiging van antisemitisme in de Koran.

En inderdaad gaat het in de bewuste verzen meestal over de ongelovigen onder de Joden die de sabbat overtreden maar uit andere verzen weten wij weer dat de ‘kwaadbedrijvers’ onder de Joden de regel zijn en de ‘gelovigen’ de uitzondering. Als wij het toch over een bepaalde historische context hebben dan bestrijken de negatieve stereotypen over ‘ongelovige’ Joden in de Koran een periode vanaf de uittocht uit Egypte tot aan de dagen van Mohammed.

Geen onderscheid

Maar er zijn ook voorbeelden in de Koran waarin er helemaal geen onderscheid gemaakt wordt. Bijvoorbeeld in 4:47 is geen sprake van vervloeking van diegenen die de sabbat verbreken maar van de lieden van de Sabbat:

“(…) Of Wij vervloeken hen zoals Wij vervloekt hebben de lieden van de Sabbat. Kamā la’annā aṣḥaba al-Sabt.”

 

En zeer ondubbelzinnig zonder enige differentiatie is het vers 5:82:

“Gij zult bevinden dat de hevigsten der mensen in vijandschap jegens hen die geloven de Joden zijn.”

 

Christenen zijn volgens hetzelfde vers veel beter te pruimen, omdat zij aan priesters en monniken doen en omdat zij zich niet ‘verhofvaardigen’ zoals dat mooi in de Koranvertaling van Kramer heet.

Goede en slechte Joden

Ondanks deze ondubbelzinnige verzen wordt in de meest gangbare Koranuitleg wel degelijk een onderscheid gemaakt tussen de goede en slechte Joden. Zij die geloven en niet geloven. Maar wie worden daarmee bedoeld?

Enkele moslimgeleerden uit de begintijd van de Islam waren van mening dat de verloren stammen de gelovigen onder de Joden waren. Maar volgens de communis opinio onder moslimgeleerden zijn de gelovigen onder de Joden degenen die ontvankelijk zijn voor de boodschap van Mohammed en uiteindelijk terugkeren tot de Islam. Want Mūsa wordt als een van de islamitische profeten beschouwd wiens boodschap door zijn volgeling de Joden verdraaid en vervalst is. Daarnaast is ook duidelijk dat met de ongelovigen of ‘kwaadbedrijvers’ onder de Joden, die Joden worden bedoeld die Jezus hebben afgewezen en een paar eeuwen later Mohammed.

‘Kinderen Israëls in de Koran en Sunna’

Muḥammad Sayyid al-Ṭanṭāwi, de voormalige opper-sheikh van de Azhar universiteit van Cairo, heeft in 1960 een lijvige studie gepubliceerd die in 1986 is heruitgegeven onder de titel Banū Isrā’īl fi-l-Qur’ān wa-l-Sunna, ‘Kinderen Israëls in de Koran en Sunna’. Aangezien Ṭanṭāwi vanaf 1996 een van de meest gezaghebbende religieuze posities van de hedendaagse soenitische islam bekleedde, kunnen zijn opvattingen als representatief beschouwd worden voor de algemene conservatieve mainstream islam. Naar aanleiding van Koranvers 3:113-115 stelt hij over Joden:

“Dit betekent dat niet alle Joden hetzelfde zijn. De goeden onder hen worden moslim en de slechten niet.”

 

Hoewel de inmiddels overleden Ṭanṭāwi absoluut niet als extremist beschouwd kon worden, heeft de belangrijkste geestelijke van de Moslimbroeders, de invloedrijke televisieprediker Yūssuf al-Qaraḍāwī, een iets ruimere opvatting over de gelovigen onder de Joden.

Neturei Karta

Al-Jazeera berichtte in 2009 hoe leden van de Joodse orthodoxe sekte Neturei Karta een bezoek aan hem brachten. Neturei Karta is fel anti-zionistisch. Zij erkennen de Israelische staat niet en willen juist onder islamitische heerschappij de Dag des Oordeels afwachten. Op anti-Israël demonstraties zijn zij graag geziene gasten en zij laten zich bij voorkeur fêteren door allerlei islamitische en Arabische leiders zoals  bijvoorbeeld Arafat en de Iraanse oud-premier Ahmadinejad.

Yusuf al-Qaradawi was vol lof over de delegatie van de Neturei Karta en uiterst respectvol. Hij noemde hen volgelingen van de ‘ware Thora’ (al-Tūrāt al-Haqīqiya). Dus niet de vervalste Thora waarin de meeste Joden geloven volgens de Koran.

Het laat tevens zien hoe die hele Koranische notie van goede en slechte Joden moeiteloos op het Palestijns-Israelisch conflict wordt toe gepast. Dus in tegenstelling tot de Joden van de Neturei Karta zijn de Zionisten en Israeliers van vandaag net als de Joden in Medina, een speciaal geval om met Tariq Ramadan te spreken. Net als de Joden van Medina erkennen zij niet de islamitische heerschappij over Palestina in het algemeen en Jeruzalem in het bijzonder. Daarom is de strijd voor de ‘bevrijding’ van Jeruzalem het centrale punt in de beginselverklaring van de Organisatie van Islamitische Landen en in feite ook de reden van oprichting in 1973.

Zionistische moslims

Hoewel er weinig rek zit in de gangbare interpretaties ten aanzien van de betekenis van Joden in de Koran, bestaat er wel degelijk binnen de islam ook diametraal tegenovergestelde uitleg van Koranverzen over Joden. Er bestaan zelfs zionistische moslims, marginaal met een handjevol volgelingen. Een Italiaanse moslim en een morsige sheikh uit Jordanië.

Zij laten zich graag fotograferen met settlers op de Westbank.

Hun uitleg is dat Jeruzalem niet genoemd wordt in de Koran en dat de plaatsaanduiding waar Mohammed ten hemel ging, vaag is. Maar de belofte waarin Allah het heilige land voor de Joden bestemt staat expliciet in de Koran. Ja, Hij heeft hun gestraft en volgens de Koran twee keer verdreven. Maar nu zitten zij er voor de derde keer en de Koran is nu eenmaal het ongeschapen eeuwige woord van Allah.

Contradictio in terminis

Moslims die graag de diversiteit binnen de islam benadrukken zullen ongetwijfeld dergelijke radicaal afwijkende meningen niet voor ogen hebben. Het is waarschijnlijker dat zij hun ogen in ongeloof zullen uitwrijven bij een dergelijke contradictio in terminis; zionistische moslims.

Maar wie weet…

De auteur is arabist en documentairemaker.

 

http://youtu.be/8w9fPNXH9DU