Voor nieuwe rechtse partijen is het moeilijk een nieuwe leider te vinden als de oude is afgezwaaid. De meeste nieuwe partijen van de afgelopen jaren verdwenen toen hun leider stopte of smeulden nog even na: Artikel 50 verdween na het opstappen van Daniël van der Stoep, de Partij voor Nederland na het vertrek van Hilbrand Nawijn, het Democratisch Politiek Keerpunt na het vertrek van Hero Brinkman en Trots op Nederland na het afzwaaien van Rita Verdonk.
Hero Brinkman vroeg zich als PVV-er hardop af: wat zou er gebeuren met de PVV als Wilders ermee zou stoppen of zou vertrekken? Wat zou er van de PVV over blijven en hoe kon men zich daar goed op voorbereiden? De door Brinkman gesuggereerde oplossing, een democratische PVV, kwam er niet en dus is tot op de dag van vandaag de vraag relevant: overleeft de PVV na een vertrek van Wilders? Het belangrijkste toekomstscenario komt van de LPF die de moord op Fortuyn nooit te boven zou komen en niet in staat was diens erfenis te verzilveren.
De LPF had na Fortuyns dood geen natuurlijke leider meer en vooral geen leider waar men zich ooit toe had gewend. Velen spraken uit naam van Pim en niemand accepteerde het leiderschap van iemand anders, ook niet die van de goed ingevoerde fractievoorzitter Mat Herben. Niemand van de LPF-politici had ooit voor Herben gekozen toen ze zich bij de LPF aansloten en hij kon dus maar moeilijk in de schaduw staan van de leider die de partij was ontvallen. Herben bleef als testamentair executeur met een erfenis achter die niemand van de LPF echt wilde overnemen.
De dynamiek die op gang kwam was dodelijk: niemand was de baas al was Herben dat in naam en dus deed bijna iedereen zijn eigen ding. Dat was duidelijk in de fractie die in 2002 werd gekozen, maar hetzelfde gebeurde in de kleinere LPF-fractie na de verkiezingen in 2003. Men had toen meer tijd gehad voor een goede kandidatenlijst dan in 2002, maar toch bleef de fractie verdeeld en werd nooit een eenheid. De reden: niemand accepteerde enige vorm van leiderschap van wie dan ook. Niet van Mat Herben, niet van Gerard van As en ook niet van het partijbestuur.
De verklaring is eenvoudig: vrijheid, blijheid. Zolang er geen leider was konden alle Kamerleden doen wat ze wilden: het aanschurken tegen andere partijen, het ontduiken van contributies en het smeden van snode plannen met de uitgetreden VVD’er Geert Wilders. Ze hoefden aan niemand verantwoording af te leggen en hadden carte blanche op hun eigen terrein. Een leider zou meer structuur en betere overlevingskansen opleveren en zou dus goed zijn voor het collectief, maar zou desastreus zijn voor de individuele Kamerleden die gedwongen zouden worden meer te overleggen en rekening te houden met anderen.
Zie hier de paradox van de organisatie die rond een leider geformeerd is: alleen aan de oorspronkelijke leider hebben de leden zich ooit gebonden. Als kandidaten eenmaal gekozen zijn, zijn ze formeel eigen baas geworden en zullen ze zich niet snel meer aan een nieuwe leider conformeren, behalve aan degene die ze ooit binnenhaalde. Fortuyn bleek onvervangbaar. Bijna iedereen had inmiddels zelf de vrijheid geroken en dus zou er nooit meer eenheid ontstaan. En iemand uit de fractie gooien zou slechte publiciteit opleveren en daar was niemand toe bereid.
De PVV-Kamerleden zijn op Wilders afgekomen zoals de LPF-Kamerleden op Fortuyn afkwamen. Grote kans dus dat de PVV hetzelfde lot zal ondergaan als de LPF.
Dirk-Jan Keijser en Chris Aalberts interviewden de afgelopen maanden betrokkenen bij de partijen die sinds 2002 rechts van het midden werden opgericht zoals de LPF, Trots op Nederland en de PVV. In 2015 komt hun boek uit over ‘De puinhopen van rechts’. Zij schrijven wekelijks over hun bevindingen.