Wat zijn ze ineens allemaal blij met de demonstrerende studenten. Van links tot rechts, van oppositie tot kabinet, klinkt het de laatste weken hosanna. De studenten en docenten die zich op onze universiteiten tegen het “rendementsdenken”, nu al het Woord van het Jaar, keren hebben groot gelijk. Zelfs minister Bussemaker gaf het toe: de universiteit is geen bedrijf. Hebben ze boter op hun hoofd? De problemen waar studenten en docenten nu tegen ageren, zijn het gevolg van politieke keuzes. In Den Haag, en in Europa.
Hoewel Nederland al sinds de jaren tachtig beleid voert dat de universiteit wil vermarkten, of nee, “hervormen”, is het belangrijk om de bredere rol en context te zien die recent Europees beleid, dat uiteindelijk in Den Haag verder vorm kreeg, speelde op de de-democratisering van de universiteit.
In 1999 ondertekenden de Europese landen de zogenaamde Bologna Verklaring. Dat was het begin van het Bologna Proces. Sinds die ondertekening is er een traject gaande van conferenties, bijeenkomsten en verdere uitdieping en implementatie van de verklaring in het onderwijsbeleid van Europese landen. Er volgden nieuwe verklaringen, zoals die van Leuven en Budapest-Wenen, waarmee er nog meer richting aan het overeengekomen beleid werd gegeven.
De kern van de kritiek die studenten en docenten uiten, ligt uiteindelijk onder meer in het in Bologna gesloten akkoord. Desondanks richten demonstranten én politici er amper hun peilen op. Is het een gebrek aan historische analyse over de oorsprong van de huidige problemen? Is het onwil bij politici en beleidsmakers om de desastreuze gevolgen voor het hoger onderwijs van de Bologna Verklaring te zien? Zijn de Grote Drie, de drie partijen die de afgelopen zestien jaar onderwijsministers leverden, vergeten wat ze hebben aangericht? Wellicht een combinatie van de drie. Wat de noodzaak tot een diepere analyse van die verklaring en haar gevolgen alleen maar noodzakelijker maakt.
‘Is het een gebrek aan historische analyse over de oorsprong van de huidige problemen?’
Meest in het oog springende zinnetje in de hele Bologna Verklaring is dat “we must in particular look at the objective of increasing the international competitiveness of the European system of higher education”. Ergo; het systeem van hoger onderwijs moet concurrerender worden, als een markt gaan opereren waarin universiteiten onderling concurreren. Het is een economisering van de universiteit. De universiteit is een bedrijf, dat ook als zodanig bestuurd moet worden. Niet door academici zelf, maar door professionele managers. De universiteit moet internationaal de concurrentie aangaan met andere universiteiten. De rankings van universiteiten, die oorspronkelijk Chinese studenten een beeld van westerse universiteiten moest geven, zijn een aardig voorbeeld van hoe dit zich uit: hoewel de lijstjes weinig zeggen over de kwaliteit van onderzoek en onderwijs aan een universiteit, wil elke zichzelf respecterende instelling zo hoog mogelijk staan. Dat geeft prestige en laat zien dat je het beter doet dan de concurrentie, dan andere universiteiten.
‘De universiteit is een bedrijf, dat ook als zodanig bestuurd moet worden’
Het hele idee dat de universiteit een bedrijf is en als zodanig bestuurd moet worden, geeft vervolgens uiting aan de opkomst van de managerial class aan de universiteit. Professionele bestuurders, niet academici, staf en docenten zelf, moeten het bedrijf, als ware een werkelijke multinational, leiding geven in de concurrentiestrijd. Dat gaat uiteindelijk ten koste van de democratie aan een universiteit: inspraakorganen zijn mooie façades van democratie, maar hebben vaak amper een vinger in de pap. De medezeggenschapsorganen van de UvA keerden zich tegen een fusie van de bèta-faculteit met die van de VU, maar desondanks worden er stappen toe gezet. Zoals bij een groot bedrijf de beslissingen niet door haar werkers genomen worden, hoeven die in dit denken aan een universiteit ook niet door academici en studenten genomen te worden: zij zijn immers slechts de producenten en producten van de BV Universiteit.
Dat studenten vooral een product zijn, raakt uiteindelijk de kern van rendementsdenken en het uit dat denken vloeiende financieringsmodel van universiteiten. Output-financiering, die betekent dat studies gefinancierd worden op basis van binnen een bepaalde tijd afgestudeerde studenten, leidt tot een wedstrijd wie de meeste diploma’s kan fabriceren. Het niveau gaat omlaag om uitval te voorkomen, Bindende Studie-adviezen (BSA’s) zetten druk achter studenten om zo snel mogelijk hun eerste (en in Leiden inmiddels zelfs ook tweede) jaar te halen, en kleine studies merken de gevolgen van een paar uitvallende studenten keihard. Twee uitvallers of uitlopers bij kleine (talen)studies kunnen tot een enorme korting op financiering leiden. Het is een straf voor het niet op tijd produceren van genoeg krachten voor de arbeidsmarkt.
‘Dat studenten vooral een product zijn, raakt uiteindelijk de kern van rendementsdenken en het uit dat denken vloeiende financieringsmodel van universiteiten’
Want dat laatste moet volgens de Bologna Verklaring het doel zijn van de universiteit. De verklaring roept een systeem van twee cyclus in het leven: de bachelorfase moet afgestemd worden op de arbeidsmarkt, de tweede cyclus, de master, is conditioneel voor de voltooiing van de eerste cyclus. Het doel is niet het opleiden van kritische, autonome burgers, maar (economisch) nuttige werkers voor de arbeidsmarkt. Door studenten snel door hun studie te jagen wordt de mogelijkheid tot verdieping, tot het werkelijk aanleren van kritisch denken, ja, tot Bildung, gereduceerd tot een leuke bijkomstigheid, maar niet de essentie van de universiteit. De universiteit is een voorbereiding op de arbeidsmarkt, niet tot een maatschappelijk rijk en zinnig leven als mondige burger.
De kern van de Bologna Verklaring is dus dat universiteiten meer als een bedrijf in een internationale markt moeten gaan opereren. Dat idee staat niet los van de bredere dominante ideologische overtuigingen van de laatste decennia; de economisering en vermarkting van alles is wellicht een aardige definitie van wat neoliberalisme is. Het beleid dat voort kwam uit de verklaring, en nog steeds komt (het leenstelsel zet verdere druk achter studenten om snel af te studeren; de student als product van de BV Universiteit), is door vrijwel alle partijen omarmd. De kern van waar studenten en docenten nu tegen demonstreren is politiek. De vermarkting van de universiteit wordt soms, zoals de hele neoliberalisering van de samenleving, gepresenteerd als een natuurverschijnsel, iets waar we weinig aan kunnen doen, het is nu eenmaal zo. Maar juist de concrete maatregelen en wetten die voortkomen uit ‘Bologna’ zijn politieke keuzes. Dat erkennen is een eerste stap die politiek Den Haag kan zetten naar een autonome, kritische en democratische universiteit.