Crimineli Handjeclappi Teevii heette volgens Jos Collignon een van de plantjes in het ethiek- en moraaltuintje van Mark Rutte. Ze werden dan ook zeer door de minister-president beweend, de plotseling gesneuvelde minister Opstelten en zijn tafelheer Teeven. Zeer gedreven, succesvolle mannen, noemde Rutte hen tijdens het Pauw-lijsttrekkersdebat op 11 maart. Onverschrokken doorpakkers, die Nederland veiliger gemaakt hadden. Collega Schippers vermoedde zelfs een ouderwets complot van duistere, tegen de VVD gerichte ‘krachten’ achter hun val. En voormalig hoofdofficier van Justitie Hans Vrakking meende zeker te weten dat ‘zijn’ Fred beentje gelicht was door de onderwereld. Maar is dat wel zo? En was er echt ‘helemaal niets mis’ met Teevens handjeklap met Cees H., zoals hij tot in de laatste seconden van zijn staatssecretariaat luidkeels volhield?
Natuurlijk niet, aan die deal was alles verkeerd wat er maar verkeerd kon zijn. Dat bewijst alleen al de eindeloze hoeveelheid rotzooi die het akkefietje oplevert. Het is alleen niet allemaal de schuld van het duo Dickerdack en Bullebas, het kwaad zit veel dieper en de kwestie Cees H. illustreert perfect wat er al decennia verkeerd gaat binnen Justitie, en ook bij de politie. Maar omgekeerd valt ook op de verdiensten van de beide heren voor de bevordering van veiligheid en behoorlijke rechtsbedeling veel af te dingen – en die twee zaken hangen nauw samen.
‘In diezelfde periode begon een nieuwe, volkse klusjesman binnen het OM furore te maken, officier van justitie Fred Teeven’
De basis voor de haastige aftocht van Opstelten en Teeven, vandaag een week geleden, werd al gelegd in 1993, toen de pluk ze-wet werd aangenomen. Die wet moest het mogelijk maken om de penoze behalve van zijn vrijheid ook van zijn kwalijk verworven rijkdommen af te helpen: al die Rolexen, Ferrari’s en met Louis-Vuittontassen behangen blondettes die de Amsterdamse P.C. Hooftstraat ontsieren, maar vooral ook hun vette banktegoeden. Met de pluk ze-wet als wapen kon Justitie de criminele crème de la crème weer reduceren tot het sneue zootje krabbelaars dat ze waren, juichten de kranten destijds euforisch. De gedachte was goed, maar de realiteit zou al gauw even weerbarstig blijken als de wet slordig.
In een vlaag van de zelfoverschatting die het Openbaar Ministerie (OM) telkens weer parten speelt, vaardigde de Amsterdamse Officier van Justitie Jules Wortel een jaar of twee later een plukvordering uit tegen drugssmokkelaar Cees H. van maar liefst 500 miljoen gulden, en hij liet beslag leggen op een miljoentje of vijf aan banktegoeden, geld dat merkwaardig genoeg op rekeningen in Luxemburg gestald werd. Maar volgens de toenmalige wet moest de officier wel bewijzen dat H. zijn poen onrechtmatig verkregen had, en dat kon Wortel niet. Dat was de eerste stommiteit, die onmiddellijk werd gevolgd door een tweede. Wat Justitie had moeten doen, was ruiterlijk erkennen dat Wortel een veel te grote broek had aangetrokken en geen poot had om op te staan. Dat was pijnlijk geweest, maar wel effectief, en een duidelijke waarschuwing voor andere overenthousiaste officieren. Maar in plaats daarvan legde het OM het dossier op de plank, in de vage hoop dat er ooit nog eens bewijs tegen H. uit de lucht zou komen vallen. Op die plank bleef de zaak H. jarenlang liggen rotten. In diezelfde periode begon een nieuwe, volkse klusjesman binnen het OM furore te maken, officier van justitie Fred Teeven. Deze voormalige fiscaal rechercheur, die niet bang was om vuile handen te maken, werd in 2000 met het onwelriekende dossier H. opgezadeld onder het motto: “Fred, kannie schelen hoe, maar handel het af.” En dat deed Fred.
Dat deed Fred eigenlijk niet eens zo slecht. Niemand zat te wachten op het doorzetten van deze kansloze plukzaak. Maar dat vermaledijde beslag was nooit opgeheven, waardoor Justitie het dossier niet kon sluiten en H. niet bij zijn pegels kon. Teeven doorbrak die patstelling door H. het beslag te laten afkopen voor driekwart miljoen gulden – daarmee was het gezicht van Justitie tenminste een klein beetje gered. De resterende miljoenen werden netjes aan H. overgemaakt. Het was niet fraai, maar alla, sommige deuken en scheuren moet je nu eenmaal gewoon een keer dicht plamuren.
Maar net als het OM en Wortel eerder gedaan hadden, maakte ook Fred twee kapitale fouten. Ten eerste beloofde hij H. dat de fiscus erbuiten zou blijven, zodat het schoelje keurig wit en netto van zijn inktzwarte bruto miljoenen kon gaan genieten. Daar was geen enkele goede reden voor, behalve misschien om te zorgen dat H. zijn kaken op elkaar zou houden over zijn handeltje met het O.M. Want dat was Teevens tweede en grootste fout: hij probeerde de hele zaak onder een deken van geheimhouding te verstoppen. Dat is, als hiervoor inderdaad alles goed is weergegeven, onbegrijpelijk. Want waarom zou Cees H. geheimhouding willen? Hij kreeg gewoon de centen terug die de staat zonder wettelijke basis had ingepikt. Niemand, ook zijn criminele maatjes niet, had een reden om er verder iets achter te zoeken. Dat gold ook voor het O.M. Met open kaart spelen was de zaak definitief erledigt geweest. In plaats daarvan begroef Teeven het lijk stiekem onder de keukenvloer, waar het na meer dan tien jaar onvermijdelijk weer borrelend en stinkend door naar boven brak.
‘Hoogmoed, zelfoverschatting, groupthink en angst voor gezichtsverlies binnen Justitie zelf zijn niet alleen de belangrijkste oorzaken van het debacle van Opstelten en Teeven’
Het hele onwillige circus dat daarna volgde over al dan niet vergeten bedragen en al dan niet aanwezige bankafschriften is feitelijk bijzaak: Teeven en Opstelten gingen gewoon door op de al zo lang geleden ingeslagen, doodlopende weg van het ijzeren eigen gelijk. De oorzaak van het gedwongen aftreden van de politieke top van Veiligheid en Justitie zit hem in de jarenlange onwil van Justitie om eigen feilbaarheid en ongelijk te erkennen. Alles is altijd de schuld van een ander.
Hoogmoed, zelfoverschatting, groupthink en angst voor gezichtsverlies binnen Justitie zelf zijn niet alleen de belangrijkste oorzaken van het debacle van Opstelten en Teeven, maar ook van de armzalige staat waarin Justitie als geheel is komen te verkeren, en in haar verlengde ook de politie. Het moet ergens begin jaren tachtig geweest zijn, dat er op het toenmalige Ministerie van Justitie een nieuwe wind begon te waaien. Dat had veel te maken met de sterk gegroeide drugscriminaliteit. Op de vleugels van vooral de grootschalige hasjhandel was een nieuwe generatie criminelen groot geworden, jonge babyboomers die brutaler waren dan hun voorgangers en ook nog eens over bakken geld beschikten. Dat was een serieus probleem, omdat rijke criminelen de bovenwereld kunnen ontregelen. Misdadigers als Johan ‘de hakkelaar’ Verhoek en Klaas ‘de dominee’ Bruinsma genoten zelfs een zekere roem. Ook Cees H. blies, zij het roemloos, een partijtje mee in die club. Optreden was geboden, maar de jacht op deze lieden nam bij politie en Justitie allengs twijfelachtiger, grotesker vormen aan. De eerste keer dat het echt misliep was toen de Utrechtse korpschef Wiarda begin jaren negentig ontdekte dat wat het Interregionaal Recherche Team (IRT) infiltreren in drugsbendes noemde, niet meer te onderscheiden was van het runnen van drugslijnen.
De IRT-affaire die daaruit voortkwam, veroorzaakte gedurende een reeks van jaren enorme stofwolken, maar veranderde niets aan de onderliggende oorzaak van de ontsporing van het O.M.: de veranderde mentaliteit op Justitie en de invloed die daarbij passende mensen er kregen. Invloed die steeds verder groeide, want ons selecteert ons. Nu zitten we met de gebakken peren, want de ouderwetse bedachtzame, bureaucratische magistraat maakte destijds plaats voor mensen die zichzelf nogal koddig betitelden als crime fighters. Het waren in wezen romantische justitiële cowboys die zich, zoals Arendsoog Teeven het ooit uitdrukte, ‘liefst aan de rand van de afgrond’ bewogen, ‘want daar groeit de Edelweiss’. Die voorliefde voor avonturieren langs de randen van de wet veroorzaakte als vanzelf een klimaat van schimmigheid en geheimzinnigdoenerij. Stel je voor dat de buitenwacht zou menen dat je niet óp, maar net óver de rand zat, dan was je toch zwaar de pineut!
Veel positiefs leverde al dat geblaas en spierballenvertoon niet op. Op de drugshandel kreeg Justitie nooit vat, die verandert alleen met de mode onder de gebruikers. Van de met veel tamtam omgeven, capaciteit vretende monsterprocessen lopen tot op de dag van vandaag de meeste uiteindelijk leeg als lekke ballonnen. Het OM is minstens zo overbelast als vroeger, intern rommelt het bij Justitie als nooit tevoren, de ICT en archivering zijn er een even kostbaar als onbeheersbaar zootje. Wel werden, vooral in het tijdperk Opstelten-Teeven, allerlei stoere maatregelen aangekondigd (maar niet allemaal geëffectueerd) die hoofdzakelijk de rechten en vrijheden van goedwillende burgers beknotten, zoals minimumstraffen, steeds meer directe afdoening van kleine zaken door het OM zelf, financiële belemmeringen voor toegang tot de rechter en afbraak van rechtsbijstand, en het grootschalig aanleggen van digitale dossiers tegen nergens van verdachte Nederlanders. Zo overtuigd was men van de eigen voortreffelijkheid, zo los van de realiteit buiten het eigen bedrijf, dat zelfs uitspraken van het Europese Hof werden genegeerd. Of het werkte, deed er niet toe. Wat telde, was slechts het stoere smoel en het paaien van rancuneus rechts.
Iets soortgelijks hebben we zien gebeuren bij de politie. In de jaren zeventig was die er trots op ‘je beste vriend’ te zijn. Dat was volkomen terecht, de politie is er in eerste instantie voor de gewone burger, niet voor de rafelrand van de maatschappij. Misdaadbestrijding staat in dienst van het handhaven van de maatschappelijke orde, niet andersom. Dat had de politie na de jaren zestig goed in de peiling, maar rond 1980 is die lijn verlaten. De politie begon zich net als Justitie allengs meer tegenover de burger op te stellen dan ernaast – de Amsterdamse ex-korpschef Jelle Kuiper was daar onbegrijpelijkerwijs zelfs trots op. Wat ervan kwam, was uiteindelijk idiotie als het misbruiken door de politie van nietsvermoedende burgers bij de zogenaamde filefuik, met doden om wat gestolen benzine tot gevolg.
‘Het mag een wonder heten dat desondanks toch de criminaliteitscijfers al jaren dalen’
Ook werd bij reorganisaties keer op keer heel veel expertise vernietigd. Het tussen 2000 en 2013 vakkundig doodknijpen van de nu alweer node gemiste spoorwegpolitie is daar een voorbeeld van, net als de heksenketel van onvrede die de vorming van de Nationale Politie binnen het apparaat heeft veroorzaakt. Voor de burger is de politie ondertussen verder weg dan ooit. Het aantal bureaus en posten is gedecimeerd. Aanrijtijden zijn, zeker op het platteland, onverantwoord lang. Aangifte doen ervaren de meesten al jaren als volslagen zinloos, dat doe je hooguit voor de verzekering. De oplossingspercentages blijven onveranderlijk om te huilen zo slecht.
Het mag een wonder heten dat desondanks toch de criminaliteitscijfers al jaren dalen. Dat ligt dan ook minder aan politie en justitie dan aan demografische veranderingen, er zijn domweg veel minder jonge mannen. Zo zie je maar weer. Ivo Opstelten werd op het laatst nogal genadeloos afgebrand als te oud en de kluts kwijt, maar zelfs vergrijzing heeft zo zijn voordelen.