Wen er maar aan: islamofobie bestaat

31-03-2015 19:39

Het is jammer dat er in Nederland nauwelijks een goed gesprek valt te voeren over islamofobie en andere vormen van racisme. Gelukkig doet Sjors van Beek wel een poging om inhoudelijk op de zaak in te gaan naar aanleiding van mijn lezing over de relatie tussen islamofobie en radicalisering onder moslims. Helaas slaat hij de plank mis. Volledig.

Spontane angst

In de lezing zet ik uiteen hoe islamofobie en radicalisering met elkaar samenhangen doordat beide fenomenen deel uitmaken van de maatschappelijke context, ze elkaar inhoudelijk beïnvloeden en elkaar versterken. Van Beek’s punt in het kort is dat islamofobie niet bestaat, maar wel angst.

Volgens Van Beek stel ik dat de islamofobie spontaan is gegroeid. Dat is niet het geval. Ik stel juist dat deze al eeuwen bestaat en dat er heden ten dage vaak gebruikt wordt gemaakt van stereotypen en generalisaties die al eeuwenoud zijn. Deze zijn gegroeid uit historische kwesties en belangen in de relatie tussen Europa en de Arabieren.

Van Beek reduceert de term islamofobie tot irrationele angst. Een begrijpelijk punt gezien de term fobie, maar met de term islamofobie wordt geen individuele pathologische angst voor islam aangeduid. Allerlei opiniemakers mogen dat beweren, onderzoekers die zich bezighouden met islamofobie doen dat geen van allen.

Net als andere termen zoals homofobie, antisemitisme en xenofobie heeft de term islamofobie een ontwikkeling doorgemaakt die de taalkundige lading wellicht niet helemaal meer dekt. Maar dat is nog geen reden om de term de prullenbak in te gooien of het bestaan van bepaalde verschijnselen die bij die term horen te ontkennen.

Islamofobie: een definitie

Sinds het ontstaan van de term islamofobie, zo rond 1910 waarschijnlijk, heeft de term betrekking op een sociaal-maatschappelijke paniek over islam. Aanvankelijk kon dit zowel duiden op een sociale paniek onder niet-moslims als onder moslims. Het Runnymede Trust rapport van de jaren negentig heeft het nog wel over irrationele angst, maar geeft ook nog andere criteria. Sindsdien is het begrip vooral na 2010 steeds verder ontwikkeld, verfijnd en voorzien van een stevigere conceptuele en empirische basis op basis van verschillende definities waarvan deze mijns inziens de lading van de meeste werkbare definities dekt:

“Islamofobie is het construeren van een negatieve, generaliserende en essentialistische definitie van islam die leidt tot het maken van een hiërarchisch onderscheid tussen niet-moslims en moslims. Dit gebeurt om de moslims als groep te problematiseren op basis van hun religie.”

Definities als deze zijn werkbaar (want empirisch vast te stellen), staan op geen enkele wijze op gespannen voet met de vrijheid van meningsuiting en reduceren islamofobie ook niet tot een of andere individuele ziekelijke angst.

Hiërarchie: twee maten

Van Beek vraagt vervolgens wie een hiërarchisch onderscheid maakt tussen islam/moslims en anderen. Dat gebeurt op diverse terreinen, expliciet en impliciet. Zo is het integratiedebat verengt tot een debat over islam en moslims waarbij de laatsten zich zouden moeten aanpassen aan zogenaamde Nederlandse kernwaarden; iets wat aan autochtone niet-moslims niet gevraagd wordt of ze nu die kernwaarden onderschrijven of niet. Doordat moslims als geheel onderdeel zijn van het integratiedebat gelden moslims nog steeds als buitenstaanders en mensen van buiten; ook al heeft het betrekking op groepen die nu al enkele generaties lang hier zijn. VVD-fractieleider Zijlstra stelde bij Geenstijl TV dat mensen ‘die gelieerd zijn aan islam’ zich moeten uitspreken tegen ISIS en als ze dat niet doen stellen ze impliciet dat ISIS wel bij islam hoort. Zijlstra wil hier een bewijs van loyaliteit van moslims dat aan anderen niet gevraagd zal worden.

Er is, gelukkig, geen politicus die aan boeddhisten in Nederland vraagt afstand te nemen van de gruwelen tegen moslims in Birma uitgevoerd onder leiding van een boeddhistische monnik. Een crimineel als Holleeder kan de meest verschrikkelijke misdaden uitvoeren zonder dat iemand zijn loyaliteit aan Nederland in twijfel trekt en zonder dat een politicus het Nederlandse volk vraagt afstand te nemen. En er is ook geen Nederlandse politicus die Noren in Nederland gevraagd heeft afstand te nemen van Breivik.

Voorwaardelijk burgerschap

Het zijn geen voorbeelden van keiharde directe uitsluiting (dat vinden we bij de PVV en andere radicaal-rechtse partijen en op de arbeidsmarkt), maar van een subtieler onderscheid dat eigenlijk neerkomt op voorwaardelijk burgerschap. Moslims zijn burgers, maar zijn pas volwaardig deel van ‘onze’ morele gemeenschap als ze de kernwaarden onderschrijven en zelfs internaliseren. Daarbij wordt voortdurend de islam als geheel geproblematiseerd door alle partijen in het politieke spectrum.

Van Beek lijkt het logisch te vinden dat door gebeurtenissen als de Rushdie-affaire de moslimkwestie als probleem werd ‘herkend’. Maar zo logisch is dat natuurlijk niet. Het ging toen om enkele honderden demonstranten terwijl de gehele moslimpopulatie toen ook al enkele honderdduizenden betrof. Momenteel werken er meer mensen met een moslimachtergrond bij overheidsdiensten zoals leger, politie en in de zorg dan dat er Nederlandse moslims actief zijn bij IS, Al-Qaida of aanverwante groepen. Van Beek kijkt echter alleen naar het laatste en stelt daarom dat het terecht is dat de moslimkwestie op tafel komt; een bijna klassiek islamofobe redenering door op basis van eenzijdig negatieve informatie een religie te problematiseren.

Causaliteit

Aan het einde gaat Van Beek helemaal de fout in. In mijn lezing zet ik op een rij welke relaties er bestaan tussen islamofobie en radicalisering. Daarbij stel ik dat islamofobie deel uitmaakt van de socio-politieke context waarin radicalisering plaatsvindt (en vice versa). En Van Beek stelt vervolgens dat ik beweer: ‘doordat moslims voortdurend in de hoek worden gedrukt, ontstaan radicale groepen.’ Maar niets is minder waar. In het begin van de lezing heb ik al nadrukkelijk gesteld dat een causaal verband tussen islamofobie en radicalisering niet vast te stellen is. Daarbij is een contextuele relatie nooit en te nimmer een causale relatie en dat ik wijs op ‘een deel van de context’ maakt dat ook nog eens duidelijk.

Vervolgens legt Van Beek mij in de mond dat ik vind dat er een continue strijd tegen de islam aan de gang is, terwijl dat betrekking heeft op mensen met een geradicaliseerd wereldbeeld die dat vinden. Dat doet hij ook op het eind wanneer hij het heeft over ‘rabiate onzin’ wanneer ik schrijf dat mensen die naar Syrië afreizen dat doen om een goed leven op te bouwen. Ik zeg helemaal niet dat ik het daar mee eens ben (of niet), maar dat dat een perspectief is dat onder Syrië-gangers uit bijna alle Europese landen (ook Nederland) te vinden is. Van Beek hoeft het er niet mee eens te zijn. Wat hij zeker niet moet doen is dit verkopen als mijn mening en wat hij wel zou kunnen doen als goed journalist is zich afvragen hoe het komt dat sommige mensen een beeld hebben van Nederland dat haaks staat op de zijne.

Islamofobie

Het gaat bij islamofobie dus om reële processen van uitsluiting en selectieve insluiting van mensen van diverse leeftijden, etnische achtergronden, sociale klassen en seksuele voorkeuren, die gereduceerd worden tot het label moslim dat hen opgelegd wordt op basis van een eenzijdige en negatieve definitie van islam. Dit gebeurt ongeacht of men dat nu wel is of niet en ongeacht van de wijze van praktiseren van islam.

Het is jammer dat een serieuze journalist als Van Beek zich niet wat meer verdiept heeft in de debatten over het verschijnsel. Islamofobie als maatschappelijk verschijnsel ‘has passed the dinner table test‘ door precies de redenering die Van Beek toepast: ‘islamofobie bestaat niet, angst wel’.

Islamofobie wordt voortdurend afgedaan als niet bestaand, ongevaarlijk of overdreven door politici, opiniemakers en journalisten of er wordt een punt van gemaakt dat het toch logisch is om bang te zijn van islam. Tegelijkertijd echter lijkt islamofobie met de nodige tegenzin toch op de politieke agenda te staan en is het als wetenschappelijk veld volwassen geworden en niet meer weg te denken.

Martijn de Koning is als antropoloog verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij houdt ook zijn eigen blog bij: Closer.