Barman John krijgt zijn loon altijd handje contantje. “Aan mijn lijf geen bankrekening,” grijnst hij sardonisch, “Die lui zijn niet te vertrouwen. Ja toch, niet dan?” Anno 2015 behoort hij daarmee tot een vrijwel uitgestorven diersoort – de betaalrekeningloze Nederlander. De laatste vóór hem was in mijn herinnering Kees, een collega aan de TU-Eindhoven die dik vijfendertig jaar geleden via de rechter afdwong dat hij zijn salaris gewoon per loonzakje kreeg uitbetaald. Kees was opgewekt en zachtmoedig, droeg nette truien en had een roodblond snorretje. Maar banken beschouwde hij als ranzige sjacheraars die om onduidelijke maar ongetwijfeld profijtelijke redenen je eerlijk verdiende loon wilden bepotelen. Dat nooit!
John en Kees zijn van die zeldzame mensen die bereid zijn om een forse prijs te betalen voor hun opvattingen. Want het valt niet mee om je in Nederland zonder betaalrekening door het leven te slaan, het bankwezen heeft zich genesteld tot in de haarvaten van het maatschappelijk verkeer. Niet alleen willen alleen nog criminele werkgevers en opdrachtgevers contant met je afrekenen, ook accepteren steeds meer winkels alleen de pinpas – en die krijg je niet zonder betaalrekening. En bij welke parkeermeter kun je nog met munten terecht? Online winkelen is ook lastig, bij maar weinig bedrijven kun je na bezorging op factuur betalen. En dan nog. Vroeger was er altijd wel een bankkantoor in de buurt waar je met een bundeltje bankbiljetten aan je betalingsverplichtingen kon gaan voldoen. Maar nu kun je op veel plaatsen zelfs geen PIN-automaat meer vinden. Als het aan de banken ligt, is contant geld een aflopende zaak, zodat niemand meer om ze heen kan, geen dag.
Dat is nogal wat, zeker zolang er mensen rondlopen als John en Kees, die zich al die girale dienstverlening niet willen laten opdringen. Niet omdat het vervelende dwarsliggers zijn (al zijn ze dat misschien best), maar gewoon omdat ze hechten aan hun recht op zelfbeschikking en hun privacy, en omdat ze de motieven en handelwijzen van banken en bankiers niet vertrouwen. Dat laatste, daar staan ze inmiddels verre van alleen in, het gemor is niet van de lucht en lijkt ook niet meer over te waaien. Zelfs gepensioneerde bankiers zien de verwording van “hun” bankwezen met openlijk afgrijzen aan. En op 26 maart kon ook Marc Chavannes, een van de slimste, maar zeker ook een van de keurigste columnisten van Nederland, zich in NRC-Handelsblad naar aanleiding van de ABN-Amro-affaire niet langer inhouden:
“Lees het bleke proza waarmee de banken en hun commissarissen uitleggen dat het hoog tijd werd de extra tonnen waarop de directeuren allang recht hadden nu eindelijk eens uit te betalen. Je hoopt dat zij zich een deuk hebben gelachen om die praatjes, goedgekeurd door hun ook al bijna om niet werkende Zuidas-advocaten.”
Hier zien we het onverholen maar machteloze wantrouwen van een geschokt man. Regelrecht sarcasme. Minachting zelfs. De bankiers hebben bij Chavannes elk krediet verspeeld. En krediet is waar het in laatste instantie bij bankieren om draait. Om vertrouwen, want dat is wat het woord krediet betekent.
Nu maakten bankiers zich tot een paar eeuwen geleden nooit erg druk om hun maatschappelijk krediet. Zolang geld een bijrol speelde in de economie en het dagelijks leven hoefde dat ook niet. Macht en rijkdom werden lang gemeten in grondbezit en aanspraken op de loyaliteit van anderen. Voor de elite dienden geld- en goudschatten eerder om mee te pronken dan om mee te betalen en het gewone volk bezat hoegenaamd niets. Geld was vooral iets van een kleine middenklasse van handelaren, en zelfs die bedreven tot diep in de middeleeuwen vooral ruilhandel. Wat ze aan werkkapitaal voorhanden hadden, sjouwden ze met zich mee in beurzen, kistjes en geldgordels. Bankiers waren simpele wisselaars en woekeraars met een treurig imago. Een voorbeeld van zo’n primitieve is de geminachte en gekrenkte Shylock uit Shakespeares Koopman van Venetië uit 1597, die het bestaat om lichtzinnig een lening aan te gaan zonder rente maar met ‘een pond blank vlees’ van de schuldenaar, de koopman Antonio, als onderpand, te snijden uit een lichaamsdeel naar keuze – dat loopt natuurlijk niet goed af.
Met de bevolking en de steden groeide ook de handel in Europa. Daardoor kreeg men behoefte aan betere manieren om elkaar garanties van betaling te geven en om de waardeverhouding tussen allerlei muntsoorten te bepalen. Zo ontstond in 1609 de Amsterdamse wisselbank, de belangrijkste kiem van de Gouden Eeuw. Ruim anderhalve eeuw lang was de wisselbank veruit de betrouwbaarste financiële instelling ter wereld, en de wereld kwam er gretig op af. Wie grote zaken wilde doen met verre partners, deed ze via Amsterdam en de wisselbank. Stad en Republiek werden er stinkend rijk van.
Met veel vallen en opstaan deed ook het eerste papiergeld in de zeventiende eeuw zijn intrede en ontstond er zoiets als echt betalingsverkeer. Over dat nieuwe verschijnsel dichtte Jonathan Swift in 1720 in The run upon the bankers:
“Geld, het levensbloed der natie
rot en klontert in ’s lands vaten
tenzij een goede circulatie
’t vloeibaar en ook warm wil laten.”
Dat was nu precies waar je respectabele, betrouwbare bankiers voor nodig had. Vanaf die tijd werkten financiële dienstverleners dan ook serieus aan de opbouw van het beeld van de solide, discrete, degelijke bankier zoals dat tot na 1980 zou blijven bestaan: een wat zware, degelijk geklede man met sigaar en hoed die presideerde over een stoer en sjiek gebouw met een stevige kluis, waarin je geld absoluut veilig was. De bank verzorgde op haar eigen, wat stroeve maar solide wijze het betalingsverkeer en ontwikkelde zich tijdens en dankzij de industriële revolutie tot een ietwat conservatieve, prudente kredietverlener. Natuurlijk klopte dat beeld niet helemaal, er zaten altijd genoeg oplichters, knoeiers en onverantwoordelijke avonturiers tussen. Maar het was meer dan een schijnvertoning. Bankiers en kaderpersoneel geloofden echt in het soliditeitsideaal en leefden het tot op grote hoogte na – vaak tot ergernis van hun ambitieuzere, roekelozer klanten. De woekeraar en de lombard werden “Meneer de bankier”. Wat ze ervoor terugkregen was een in de regel veilig, goedbetaald bestaan en toegang tot de kring der notabelen.
Het bleek uiteindelijk niet genoeg. In het kielzog van witteboordenschuim als de Amerikaan Michael Milken zwichtte in de jaren zeventig en tachtig de ene na de andere Amerikaanse bank voor diens rauwe en destructieve, maar voor de bankiers zelf uiterst lucratieve oplichterskapitalisme, dat berustte op de lemen voeten van handel in ondeugdelijke waardepapieren. Ook de Londense City rook bloed en bonussen en bezweek voor de verleiding, daarbij geholpen door Margareth Thatchers kleinburgerlijke en revanchistische anti-socialisme. En op een holletje volgde de Nederlandse bankwereld. Ook die wilde ineens windhandel drijven in pakketten foute leningen die ze niet begrepen. Ze wilden bonussen, net als de grote jongens, en meer van die uitwassen.
Het toeval – of, zo u wilt, het noodlot – wil dat net terwijl de bankwereld haar morele en professionele standaarden afschudde, haar greep op het leven van burgers en bedrijven ongekend groot werd. Daarmee is de financiële wereld in een onmogelijke spagaat beland. Juist nu alle morele ankers gelicht zijn en ze ferm op koers is naar het Eldorado van de ongeremde zelfverrijking, loopt ze vast tussen de zandbanken van haar rol als maatschappelijke infrastructuur, een even onmisbare nutsvoorziening als stroom en riolering.
Kijk maar wat vorige week de halfgare twitterjihadist Maiwand al-Afghani overkwam. De Rabobank hief zijn rekening op, schijnbaar vanwege zijn radicale praatjes. Er werd wel gefluisterd over vreemde betaalpatronen, maar niets lijkt aantoonbaar en de Rabobank weigert uitleg. “We moeten ons houden aan de wet- en regelgeving en de Wet op het Financieel Toezicht. Om die reden is de klantrelatie beëindigd.” Tja.
Nu is het niet onbegrijpelijk dat een particuliere bank een klant weigert. Fraudeurs en wanbetalers hou je liever buiten de deur. Die gaan maar naar een ander, of doen het maar zonder bankrekening. Maar dat laatste is tegenwoordig menselijkerwijs niet meer vol te houden. Daarom bestaat sinds 2001 de basisrekening, die je alleen via een schuldhulpverleningsinstantie kunt aanvragen, uitsluitend bij de bank die je eruit gegooid heeft. Bij zo’n rekening hoort wel een pinpas, maar je kunt niet rood staan en dergelijke.
Raar is dat daarover dezelfde bank beslist, die geen zaken met je wou doen. Nog gekker is dat banken ook klanten weigeren om nogal benepen morele redenen. De Rabobank schrapte niet alleen Al-Afghani, maar weigerde ook Marthijn Uittenbogaard, destijds voorzitter van de pedofielenvereniging Martijn, in september 2012 een rekening, net als de ABN Amro. De Rabobank kon zich volgens BNR-Nieuwsradio niet “verenigen met de standpunten die Uittenbogaard als vooraanstaand lid van de inmiddels verboden pedofielenvereniging uitdraagt”. Twee jaar eerder weigerde de Rabobank een rekening aan Vakwerk, de vakbond van prostituees. De bank voorzag problemen met de contributies van de leden – denk daar maar eens over na. En Triodos wil de sekswerkersorganisatie PROUD niet als klant, omdat de bank geen klanten wil die pornografie verkopen of exploiteren. Maar dat doet PROUD ook niet, het is een belangenbehartigingsorganisatie van sekswerkers.
Die keiharde banken zijn niet alleen benauwd voor seksuele groezel, maar ook voor Fidel Castro. Een jaar of vijf geleden werd plotseling de rekening beëindigd van het in 1968 nog mede door Harry Mulisch opgerichte Comité van Solidariteit met Cuba. In 2008 wees de ABN Amro zelfs de Jonge Republikeinen, een handjevol enthousiaste studenten, de deur wegens ‘inhoudelijke politieke activiteiten die niet in overeenstemming zijn met het beleid van ABN Amro’. Daar kwamen Kamervragen van, en toen zei de bank ineens dat ze geen rekening-courant wilde aanmaken omdat er maar weinig geld op zou omgaan. Het zijn rare, naar willekeur riekende motieven. Klanten worden geweigerd vanwege hun politieke of morele standpunten en hun (legale) werkzaamheden. Of botweg omdat er op hun rekening te weinig geld zou omgaan. Zonder reden dus, want van zulke rekeningen zijn er tienduizenden.
Al die mensen en clubs kunnen ook niet aan een basisrekening komen. Schuldenvrije geweigerden kunnen immers net zo min als stichtingen en verenigingen bij een schuldhulpverlener aankloppen. En lukt het iemand om daar een mouw aan te passen, dan moet dezelfde bank die hem er eruit gooide, hem via de basisrekening weer toelaten. Per saldo heeft de bank haar klant zo alleen de mogelijkheid ontnomen om rood te staan. Dat lijkt op kleinzielig pesten.
Er is evenwel weinig aan te doen. Zolang een particuliere bank niet op discriminatie te betrappen is, kan ze zaken doen met wie ze wil, of niet. Ook dat is een goed argument voor een staatsbank – een neutrale instelling die niemand mag weigeren vanwege allerlei irrelevante waardeoordelen. Een klantenbank die garandeert dat iedereen aan het maatschappelijk leven kan deelnemen.