We hadden het een tijdje niet meer mogen vernemen, maar opeens was het er weer: het pleidooi voor een linkse samenwerking. Dit keer waren het PvdA-voorzitter Hans Spekman en voormalig GroenLinks-leider Femke Halsema die ermee kwamen in NRC Handelsblad. “Laten we alle kinnesinne opzij zetten en de krachten bundelen tegen het grootkapitaal,” zei Spekman, die het kennelijk even ontschoten was dat zijn partij al tweeënhalf jaar regeert met ‘de handlangers van het grootkapitaal’.
Een nieuw geluid zijn de woorden van Spekman en Halsema allerminst. De voormalige PvdA-leiders Job Cohen en Wouter Bos spraken zich in het verleden ook uit voor een grote linkse beweging, waarin hun partij zou kunnen opgaan. Maar de meest serieuze plannen in die richting werden gesmeed begin jaren zeventig. Toen sloten PvdA, PPR (een voorloper van GroenLinks) en het destijds nog als links beschouwde D66 een lijstverbinding en kwamen ze met het gezamenlijke verkiezingsprogramma ‘Keerpunt 72’. Dat partnerschap had moeten uitmonden in een Progressieve Volkspartij.
Hoewel de drie partijen enkele jaren samen regeerden in het kabinet-Den Uyl, is er van deze fusieplannen nooit iets terecht gekomen. Op zich jammer. Door het grote aantal fracties dat de Tweede Kamer traditiegetrouw telt, is het vormen van een coalitie na de verkiezingen altijd een ingewikkelde en vaak tijdrovende klus. Als er slechts één linkse partij was, zou dat kabinetsformaties vergemakkelijken en bovendien het politieke speelveld overzichtelijker maken voor de kiezers. Hetzelfde geldt uiteraard ook voor een eventuele samenwerking op rechts.
Maar fusies in de politiek komen niet makkelijk van de grond. De inhoudelijke verschillen tussen de partijen vormen waarschijnlijk de belangrijkste oorzaak. Een gezamenlijk verkiezingsprogramma van PvdA en GroenLinks is met wat passen en meten nog wel tot stand te brengen, maar tussen de sociaaldemocraten en de SP is de kloof aanzienlijk groter. PvdA en SP noemen zich allebei links. Een vergelijking van hun standpunten leert echter dat dit een vaag begrip is. De SP heeft in deze regeerperiode tegen alle belangrijke ‘hervormingen’ van de PvdA-bewindslieden Asscher, Klijnsma en Van Rijn gestemd en ze afgedaan als ‘rechts afbraakbeleid’. Het links van de SP is blijkbaar een heel ander links dan dat van de PvdA. Nauwe samenwerking van deze partijen is alleen mogelijk als één van beide (of allebei) een enorme draai maakt. Dat zal niet snel gebeuren.
Een overweging is ook dat PvdA, SP en GroenLinks samen op geen stukken na een Kamermeerderheid hebben en waarschijnlijk nooit zullen krijgen. Wat heeft samengaan voor zin als je vervolgens toch weer afhankelijk bent van ‘rechts’? Links beleid – wat dat ook mag zijn – zou dan in feite geen millimeter dichterbij komen, terwijl de onderlinge meningsverschillen ook na een fusie blijven opspelen.
Een belemmerende factor – al zal niemand dat openlijk toegeven – is bovendien dat een samensmelting van partijen de carrièremogelijkheden van een aantal hoofdrolspelers aanmerkelijk zou verkleinen. Stel dat er een Progressieve Volkspartij komt, wie moet die dan gaan leiden? Samsom of een andere PvdA’er? Niet zo leuk voor Roemer en Van Ojik, of voor ambitieuze jongeren als Jesse Klaver. Ook een bloedgroepenstrijd, zoals het CDA die in zijn beginperiode gekend heeft, valt na een fusie zeker niet uit te sluiten.
Waarschijnlijk zal de samenwerking van PvdA, SP en GroenLinks dan ook beperkt blijven tot enkele vrijblijvende gesprekken. Als die gesprekken er al komen. En de kans dat de linkse drie ooit zullen fuseren, lijkt nauwelijks groter dan de kans die er eind jaren zeventig bestond op het tweede kabinet-Den Uyl. Dat kwam er, zoals we weten, nooit.