Met mijn hart in mijn keel sta ik voor de voordeur en druk ik op de bel. Mijn klamme linkerhand omklemt het handvat van de tas nog iets steviger. Ik sta voor een imposant hoekhuis, midden in Amersfoort. Marijke, mijn pleegzorgbegeleider, legt een bemoedigende hand op mijn schouder en knijpt er zachtjes in. Ik kijk haar aan en ik glimlach.
Nog geen uur daarvoor zit ik met Marijke in haar personenauto. “Ben je zenuwachtig?” vraagt ze me. Ik blijf door de zijruit naar buiten staren. “Nee hoor, komt wel goed”, antwoord ik afwezig. In de achteruitkijkspiegel check ik nog eens hoe mijn haar en make-up zit. Ik pak mijn zwarte hoedje van de achterbank en zet het op mijn hoofd, waarna ik mijn blik weer op oneindig zet. “Waar hoop je op?” Twijfelend kijk ik naar buiten. “Ik weet het niet. Ik hoop dat ze een hond hebben. Het liefst een herder.”
Een paar ogenblikken later doet Esther, pleegmama in spé, de deur open. Ze steekt vrolijk haar hand uit voor een begroeting die ik, generend om mijn klamme hand, beantwoord. “Sorry hoor”, verontschuldigt ze zich. “Normaal gesproken komt iedereen via de achterdeur binnen.” Op een opgewekte toon nodigt ze ons uit om binnen te komen. Met een glimlach op mijn gezicht loop ik de hal in. Mijn blik valt op een grote glazen tafel, rechts naast de voordeur. Op de tafel staan allemaal miniatuurmotoren uitgestald. Even brengen mijn gedachten mij terug naar vroeger, naar de tijden toen ik als een klein meisje voorop de motor zat bij mijn vader.
Een glimlach strijkt over mijn gezicht. Ik loop achter Esther aan. We lopen door de woonkamer door naar de eetkamer, waar Pieter, pleegpapa in spé, aan een riante eettafel zit met een kopje koffie en de Volkskrant voor zich. Zodra hij ons ziet, staat hij op en geeft hij ons een hand. Met een vriendelijke, lage stem begroet hij mij. “Welkom, Nina.” Dan krijg ik de hond in de gaten die onderzoekend naar ons toe komt drentelen. “Een herder!” zeg ik opgewonden tegen Marijke. “Een Turkse herder”, lacht Esther. “Ze heet Meis.” Esther vraagt of we koffie of thee willen. Ik mompel afwezig de woorden ‘thee, alsjeblieft’, terwijl ik aandachtig de mooie hond aan het aaien ben.
Twee koppen thee later zitten we alle vier met opgeluchte en tevreden gezichten aan tafel. “Dat is dan geregeld!” zegt Marijke. “Je komt hier vanaf morgen een paar dagen logeren om te kijken hoe het gaat. Dan kan je vanavond nog rustig je spullen inpakken en afscheid nemen in het Meidenhuis.” Een last valt van mijn schouders. Misschien, heel misschien, vind ik toch eindelijk mijn plekje en héél misschien heeft het lot ook wat geluk voor mij in petto.
Het is nu viereneenhalf jaar later. Pieter en Esther, de pleegpapa en –mama in spe, hebben mij volledig onder hun hoede genomen. Ze hebben voor me gezorgd als hun eigen dochter en dat doen ze nog steeds – ondanks dat ik al bijna twee jaar op mezelf woon. De rol van ouders hebben ze met volle overtuiging weten in te nemen en ik kan me geen leven meer zonder deze fantastische mensen indenken. Ik vertel ze wel eens hoeveel geluk ik met ze heb gehad. “Maar Nien,” weet mijn nepmoeder dan te zeggen. “Wij hebben ook geluk gehad met jou, als onze nepdochter.”
Beeld: Corwin Roos