Daags nadat zich gekaapte vliegtuigen in de Twin Towers en het Pentagon hadden geboord, verloor een vrachtwagenchauffeur in een Midden-Limburgs dorp de macht over het stuur, vloog uit de bocht en kwam tot stilstand tegen de gevel van een kruidenierswinkel. De chauffeur kwam er met wat lichte verwondingen vanaf, de ravage was enorm en buurtbewoners waren zich een hoedje geschrokken. Zo ook buurvrouw Mia die een microfoon van de regionale omroep onder de neus kreeg geduwd en in haar 15 minutes of local fame schaapachtig lachend in de camera vertelde hoe ze, toen ze de harde klap hoorde, tegen haar man Sjra had gezegd: “Noe kriege veer heij ooch Elf September” (“Nu krijgen we hier ook Elf September”).
Zelden werd met zoveel misplaatst gevoel voor drama het Grote Wereldnieuws aan het nieuwtje bij de dorpspomp gekoppeld.
‘Het is niet eens de volstrekt manke vergelijking van deze twee foto’s, twee maal onrechtvaardig leed dat geen vergelijking nodig heeft met ander leed, maar de kop erboven die mij doet sidderen: ‘Toen treinen, nu schepen‘.’
Ik hoorde zo’n Limburgse vergelijking van Het Grotere Geheel der Dingen met een lokaal non-event sindsdien vaker in de Limburgse media opduiken. In Azië veegt een vloedgolf honderdduizenden mensen weg en kort daarop staan een paar kelders blank in een Maasdorp? “Noe kriege veer heij ooch Tsunami!”
In de VS wordt een min of meer zwarte man president en de plaatselijke Jupiler-voetbalclub contracteert een Nigeriaanse speler? “Noe kriege veer heij ooch Obama!”
Ik raakte er al een beetje aan gewend; het zal iets te maken hebben met een poging de grote, ongrijpbare buitenwereld wat tastbaarder te maken en een zelfde soort mechanisme zal zich ongetwijfeld afspelen in Friese terpdorpen en in de Gelderse binnenlanden.
Waarom schrok ik dan toch toen ik vanmorgen op de voorpagina van dagblad De Limburger twee foto’s van onvergelijkbaar leed samen zag afgedrukt? Op de ene foto een meisje, dobberend in azuurblauw water, haar knalroze truitje en gifgroene broek maken het geheel bijna esthetisch van compositie. Dit kon mijn dochter zijn tijdens het afzwemmen voor haar diploma ‘gekleed zwemmen’. Maar dit meisje is dood. Met haar ouders in een gammel bootje gestapt, op weg naar een hopelijk beter bestaan, maar zo blauw, zo blauw verdronken.
Op de andere foto staat een bekend filmbeeld uit de Tweede Wereldoorlog. Een meisje kijkt ons angstig aan vanuit de goederenwagon waarin zij en haar familie gedwongen worden afgevoerd naar de gaskamers van Auschwitz. “Het is weer bijna 4 mei en nu kijkt de wereld ook weg”, was heel kort door de bocht de strekking van het begeleidende verhaal. Ik miste nog een foto van een vergast Syrisch kind en een doodgeschoten jochie in Gaza.
Kon deze voorpagina eigenlijk niet nóg steviger? Gewoon om die paar harteloze lezers die nu nog steeds niet begrijpen wat er zich voor humanitaire ramp zo ver van hun bad, bed en brood afspeelt eindelijk wakker te schudden? ‘Arbeit macht Frei‘ boven de kust van Lampedusa zou ook niet hebben misstaan in de montage. Of anders iets met gaskamers en rubberen bootjes.
De opstapeling van leed deed me een beetje denken aan hoe je vroeger met je brandweerautootjes speelde: een gewone brand was niet genoeg. Nee, er moest ook nog een vliegtuig zijn neergestort en dat dan liefst toevallig op de omgekeerde schoenendoos die je al aan het blussen was.
Het is niet eens de volstrekt manke vergelijking van deze twee foto’s, twee maal onrechtvaardig leed dat geen vergelijking nodig heeft met ander leed, maar de kop erboven die mij doet sidderen: ‘Toen treinen, nu schepen‘.
De schrijver van het artikel zal het, blij dat hij de cover mocht vullen, ongetwijfeld goed hebben bedoeld. Hij zal best oprecht een flinterdun puntje hebben willen aanstippen over onze onverschilligheid toen en nu, maar hij heeft zich in zijn enthousiasme om er iets heel moois van te maken laten meeslepen in die domme, Limburgse val: “Noe kriege veer heij ooch Joeden.”
Een paar jaar geleden stopte ik als cartoonist bij dagblad De Limburger, mede omdat de hoofdredactie vond dat ik in mijn vaak stevige cartoons te veel mensen tegen het zere been schopte. Vooral mijn cartoons waarin ik het misbruik in de katholieke kerk op de korrel nam en mijn vaak ongezouten commentaar op Geert Wilders gaf, werden gezien als onnodig kwetsend. Mijn pogingen destijds om daar tegen in te brengen dat het toch vooral de bedoeling van een politieke cartoon is om via metaforen, vergelijkingen en niet-alledaagse stellingname lezers aan het denken te zetten werd niet gedeeld. “Lezers opvoeden doe je maar bij de NRC, onze lezers zijn al opgevoed”, was destijds het antwoord van hoofdredacteur Huub Paulissen.
Dat diezelfde Paulissen er nu jaren later, daags voor de 70ste herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog voor kiest om met een dreun in het gezicht van zijn opgevoede lezers een punt te maken, zou ik met heel veel fantasie en goede wil kunnen zien als een bevestiging van mijn gelijk, maar ik vrees dat domheid en gebrek aan historisch besef eerder de termen zijn waaraan ik moet denken. “Noe kriege veer heij ooch NRC“.
Was het maar waar.