Van een Van der Steur mag je wel wat daadkracht verwachten, maar binnen drie weken na je aantreden als minister een compleet wetsvoorstel naar de Raad van State sturen dat rammelt als een Bulgaarse Mercedesdiesel uit 1980, dat is toch kras. Valt mee hoor, het Wetsvoorstel Camerabeelden ademt in alles de geest van Van der Steurs voorganger Opstelten: het oogt heel stoer, stelt weinig voor maar is toch gevaarlijk omdat het slecht is doordacht. Dat valt Van der Steur deze keer niet te verwijten, hij is alleen maar de boodschappenjongen. Maar hij had het natuurlijk wel even goed kunnen lezen, om het daarna wrevelig onderin een la te stoppen. Kans om een groot minister te worden gemist, Ard!
Op het eerste gezicht lijkt het voorstel de redelijkheid zelve. Nu het hele volk de halve dag op sociale media rondhangt, met smartphones rondloopt en het land vol particuliere beveiligingscamera’s hangt, is het toch gek dat burgers niet mogen helpen bij het boevenvangen door de foto’s en filmpjes die ze van strafbare feiten maken, te publiceren. Dat komt door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), die over onze privacy gaat. Die Wpb wil dat publicatie van zulke beelden voorbehouden is aan politie en justitie, die daarvoor bijvoorbeeld een programma als Opsporing verzocht gebruiken. Maar politie en justitie hebben, zeker als het om minder dan moord gaat, nu eenmaal weinig tijd en aandacht – dat staat echt bijna letterlijk zo in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Daarom is het helemaal van deze tijd om de burger juist wel in de strijd tegen het geboefte te laten participeren.
Tot zover het stoere van het wetsontwerp. Want de minister wil echt niet dat we moderne versies van de Wanted – Dead or Alive biljetten uit ouderwetse cowboyfilms op Facebook gaan zetten – daar komen immers de vreselijkste ongelukken van. We mogen helemaal niet helpen opsporen en we mogen ons ook niet bemoeien met zaken waaraan geweld tegen mensen te pas kwam, of met geweld gedreigd werd. Alles wat overblijft zijn filmpjes waarin een geweldloze dader overduidelijk op heterdaad betrapt wordt, terwijl niet bekend is wie die dader is. Denk aan een winkeldief die we spullen in zijn tas zien stoppen én zonder betalen langs de kassa zien gaan. Of – het voorbeeld van de Minister zelf – een inbreker die we met een tv in zijn handen ons huis zien verlaten. Die mogen we straks online zetten in de hoop dat iemand komt vertellen om wie het gaat. Voorwaarde is wel dat we eerst aangifte hebben gedaan bij de politie en – ook dat staat echt zo in de memorie van toelichting – de beelden aan de politie hebben overgedragen als die daar behoefte aan heeft.
Je ziet het voor je: “Inbraakje mevrouw? Glasheldere beelden van de dader, zegt u? Tja, daar komen wij echt ons bed niet voor uit hoor, neemt u maar weer mee.” Stel dat u die beelden toch nog online zet en dat iemand zich inderdaad meldt met de naam van de dader. Gaat u dan diezelfde politie weer lastig vallen? Ook dat zie je voor je: “U had aangifte gedaan, zegt u? Nee, dat moet dan mijn collega geweest zijn. O, dus de dader op uw filmpje heet Ard van der S., zegt u? En wie zegt dat? Iemand van Facebook? Tja, zoiets kan iedereen wel beweren, daar komen wij echt ons bed niet voor uit.” Ondertussen blijf je ook nog verantwoordelijk voor het van internet verwijderen van het spul als de dader eenmaal geïdentificeerd is, anders wordt de privacy van de verdachte geschonden, en dat is strafbaar – de memorie van toelichting geeft fijne maar onwerkbare tips, het risico blijft bij de burger.
Voor hoe dat zo kon gebeuren, moeten we terug naar de zogenaamde kopschoppersaffaire uit januari 2013. In die maand schopte een handvol Eindhovense rotjongens onder het oog van een observatiecamera een knul genadeloos in elkaar, omdat hij ze gevraagd had een fiets die ze aan het vernielen waren met rust te laten. Na een maand van vruchteloze opsporing maakte Justitie via het regionale televisieprogramma Bureau Brabant de cameraregistratie van die beestachtige mishandeling openbaar, waarna het filmpje op het net terechtkwam. Dat werkte: twee van de acht daders meldden zich, een aantal anderen werd door kennissen geïdentificeerd en aangegeven.
Maar toen begonnen allerlei spitsburgers en met name GeenStijl zich te roeren. Die club publiceerde niet alleen op de gok een foto van een groepje jongens die naar hun zeggen de daders zouden zijn, maar ook de namen van mensen die volgens hun even frisse als betrouwbare reaguurders tot de daders zouden behoren. De armzaligen die hun naam met een al dan niet vermeende kopschopper deelden hebben dat geweten, die kregen de bloeddorstig kwijlende GeenStijl-meute achter zich aan. Het werd een rel, waarbij de NOS het presteerde om naam en foto van een onschuldig door GeenStijl belaagde Fries of Drent nóg eens te publiceren.
Justitie schrok zich – terecht – een ongeluk, maar raakte in de war en begon zich – ten onrechte – af te vragen of met de publicatie van het filmpje niet de privacy van verdachten geschonden was. Ondertussen klonk in de Tweede Kamer de roep om een breder gebruik van camerabeelden van en door particulieren, hoewel aan de beelden in de kopschoppersaffaire geen particulier te pas was gekomen. Opstelten bromde een opdracht, en zijn ambtenaren begonnen een wetsvoorstel te timmeren dat zowel de burger meer bij de misdaadbestrijding moest betrekken als de privacy van verdachten moest beschermen. Bij elke vergadering bedacht wel weer iemand een nieuw bezwaar, tot het nu voorliggende darmkrampverwekkende product overbleef.
Eén grote fout is, zoals zo vaak, de twee-vliegen-in-een-klap gedachte erachter. Onder het mom dat de burger positief bij de rechtshandhaving betrokken wordt, krijgt hij in feite taken en verantwoordelijkheden in zijn mik geschoven waar justitie en politie om wat voor reden dan ook geen trek in hebben. Maar erger is de misvatting van het ministerie dat het bij de bewuste filmpjes om verdachten gaat. Dat is niet het geval, het gaat om daders.
Een dader is iemand van wie vaststaat dat hij ‘het’ gedaan heeft, maar van wie we vaak nog niet weten wie hij of zij is. Zo’n ongeïdentificeerde dader is precies het omgekeerde van een verdachte. Een verdachte is namelijk iemand van wie we juist wél weten wie hij is, maar van wie allerminst vaststaat of hij “het” ook echt gedaan heeft. We vermoeden dat wel, maar pas als de rechter zich ervan vergewist heeft dat het verhaal dat het openbaar ministerie daarover ophangt klopt en een veroordeling uitspreekt, lossen dader en verdachte samen op in de veroordeelde.
Een verdachte en een veroordeelde hebben allebei recht op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. De veroordeelde onder meer omdat hij na zijn boetedoening weer de maatschappij in moet, de verdachte omdat niet vaststaat of hij terecht verdacht wordt. Je zult maar ten onrechte in je buurt en op je werk bekend komen staan als winkeldief of erger, dan kun je je baan en je sociale leven wel vergeten. Vandaar dat balkjes voor de ogen, blurren en het gebruik van initialen op hun plaats zijn – kwestie van beschaving.
Voor daders ligt dat compleet anders. Van iemand anders en diens spullen behoor je af te blijven, maar op de filmpjes is te zien dat iemand willens en wetens de rechten en de persoonlijke levenssfeer van een ander schendt. Wie dat doet, geeft zijn recht op privacy met betrekking tot die daad op. Zo staat het zelfs in de bijbel van de beschaafde samenleving, het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat stelt dat iemands rechten en vrijheden, waaronder de bescherming van de persoonlijk levenssfeer, onder bepaalde voorwaarden moeten wijken ten behoeve van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dat is maar goed ook, want anders zou je niet eens aangifte mogen doen of mogen getuigen van misdrijven die je met eigen ogen hebt zien gebeuren. Daderfilmpjes publiceren om erachter te komen wie de dader is, kan dus ook binnen de bestaande wetgeving geen echt probleem zijn. Anders dan doodgeschoten worden, is gesnapt kunnen worden wel degelijk een ‘inbrekersrisico’.
Maar wordt het bepalen wiens rechten en vrijheden voorgaan op die manier niet een bizarre tombola? Niet als we het verschil tussen daderschap en verdenking scherp in het oog houden. Verdenkingen betreffen personen, en personen hebben rechten. Daderschap draait om een daad, en daden hebben geen rechten. Het gaat om het verschil tussen wie iemand is en wat iemand doet. Dat is geen juridische haarkloverij, maar een onderscheid dat ook in het dagelijks leven voor iedereen van fundamenteel belang is.
Het is bijvoorbeeld de reden dat rechters in toga gekleed gaan en agenten en soldaten een uniform dragen. Op die manier brengen we al die mensen terug tot hun functie. We drukken ermee uit dat het voor wat ie doet geen verschil maakt met welke rechter of agent je te maken hebt, en dat soldaten niet op eigen houtje aanrommelen maar verlengstukken zijn van één verantwoordelijke bevelhebber. Het is ook de kracht van de verkleedpartijen en maskers bij carnaval, waarmee mensen zich tijdelijk van het keurslijf van wie ze zijn verlossen, om even dingen te doen die normaal gesproken niet bij ze passen. Hetzelfde geldt zelfs bij SM-spelletjes, waaraan vaak maskers en rare pakjes te pas komen die de deelnemers duidelijk buiten hun normale wereld plaatsen. Het is makkelijker om je zweepje over een door ongewoon leer en latex symbolisch gedepersonaliseerde medemens te leggen dan over Mien van Jaap in haar bloemetjeslegging.
Hoe diep we het verschil tussen mens en dader, tussen vent en functie, ervaren, blijkt ook uit het merkwaardige bestaan van de knuffelcrimineel en de gentleman-inbreker: het deugt weliswaar absoluut niet wat zo iemand doet, maar van meesterkluiskraker Aage M. of, recenter, Willem Holleeder als mens kunnen we volgens veel talkshowhosts best nog wat leren.
Ten slotte verklaart het belang van het onderscheid tussen mens en dader de tomeloze angst en woede die bepaalde misdrijven en bepaalde typen daders en verdachten in de maatschappij oproepen: duidelijke psychopaten, seriemoordenaars en tegenwoordig ook serieverkrachters en pedofielen. Het rijtje verandert met de tijd en verschilt van cultuur tot cultuur. Dertig, veertig jaar geleden werd er bijvoorbeeld minder zwaar getild aan verkrachting en pedofilie, en op veel plaatsen horen vandaag de dag ook homoseksuelen in het rijtje thuis. Maar wat ze bindt is dat in al die gevallen het onderscheid tussen persoon en daad vervaagt. De onacceptabele daad wordt van handeling tot eigenschap, een persoonskenmerk. Dat is iets waar we niet mee kunnen omgaan. Pedofilie is het duidelijkste voorbeeld: enkel het vermoeden dat iemand op kinderen valt, is in eenentwintigste-eeuws West-Europa al voldoende voor sociale uitsluiting en af en toe een ware heksenjacht op de ‘pedo’ of ‘pervert’. Laat dat een waarschuwing zijn om niet, zoals Justitie bij het wetsvoorstel Camerabeelden doet, lichtvaardig verdachten en daders door elkaar te halen.