Negen volle dagen hebben VVD en PvdA onderhandeld over een bed-, bad- en broodcompromis. Volgens de oppositie, de gemeenten en een stoet van deskundigen is het resultaat ‘een gedrocht’. De coalitiegenoten zijn het in feite helemaal nergens over eens geworden, zei CDA-leider Sybrand Buma deze week in de Tweede Kamer. “Ze hielden niet eens de schijn op van eenheid van kabinetsbeleid.” En SP-leider Emile Roemer constateerde dat de twee ‘een volstrekt andere uitleg geven aan hetgeen is afgesproken’.
Maar of een akkoord dat regeringspartijen sluiten bij een wederzijds verschil van mening een echt akkoord is, wordt niet bepaald door de oppositie of door ‘het veld’. Als twee personen ergens ruzie over hebben en ze komen vervolgens met iets dat ze zelf eendrachtig een oplossing noemen, dan is het een oplossing. Hoe de buitenwereld daar ook over denkt.
Dat VVD en PvdA overeenstemming hebben weten te bereiken over een onderwerp waarover ze principieel totaal andere opvattingen hebben, toont maar één ding aan: ze willen geen kabinetscrisis. En daarvoor hebben ze allebei heel goede redenen.
Voor de PvdA zou het einde van het kabinet op dit moment een regelrechte ramp zijn. De partij staat er in de peilingen dramatisch voor. Hoe zou zij zich een verkiezingscampagne moeten profileren? Ze kan onmogelijk afstand nemen van de hoofdlijnen van het beleid van Rutte-II. Want partijleider Samsom, vicepremier Asscher en andere kopstukken hebben steeds gezegd dat al die bij de achterban zo impopulaire bezuinigingen noodzakelijk zijn voor het economisch herstel. Met wat humane teksten over uitgeprocedeerde asielzoekers maak je dan echt geen virtueel verlies van 25 zetels goed. De gemiddelde PvdA-kiezer is veel meer geïnteresseerd in zijn baan, of in die van zijn kinderen. En in zijn koopkracht, zijn huur en de zorg voor zijn bejaarde moeder.
Maar ook de VVD heeft weinig goeds te verwachten van de val van het kabinet. Op een verandering van het asielbeleid hoeft ze dan niet te rekenen. In een centrumrechtse coalitie zouden de liberalen te maken krijgen met D66. Dat denkt over de BBB-kwestie precies hetzelfde als de PvdA. Bovendien heeft een eventuele coalitie van VVD, CDA en D66 in de Eerste Kamer geen meerderheid. Een kabinet van die drie partijen zou daar dus voortdurend om steun moeten bedelen bij de PvdA, de ChristenUnie of een andere linksige partij. Dan verandert er dus weinig vergeleken bij de huidige situatie.
Daar komt nog eens bij dat de liberalen nog maar moeten afwachten of ze straks opnieuw de grootste worden. Verkiezingen zijn in het huidige tijdsgewricht een tombola. Daaruit kan ook D66-leider Pechtold als premier tevoorschijn komen. Of Buma.
Geen van de twee regeringspartijen heeft dus een goed argument om de samenwerking op te blazen. En naarmate de verkiezingsdatum dichterbij komt, zal de wil om de rit samen uit te zitten alleen maar toenemen. Scheiden na je zilveren bruiloft doe je ook niet snel meer. Dan had je daar beter eerder toe kunnen besluiten.
Maar betekent dat dat het niet meer mis kan gaan met het kabinet? Nee, dat betekent het niet. Bij een kabinetscrisis spelen niet alleen rationele overwegingen een rol, maar ook emoties, persoonlijke ambities en tactische afwegingen. Nederland heeft de afgelopen halve eeuw vijftien kabinetten gehad (overgangskabinetjes en het zittende kabinet buiten beschouwing gelaten). Tien haalden er de eindstreep niet. De meeste daarvan hadden helemaal niet hoeven te vallen, want de crisis ontstond over een probleem waar op zich best uit te komen was geweest. Maar ze vielen toch.