Het ‘fuck the koning’-incident heeft de discussie over de zin van de monarchie weer eens aangewakkerd. Waarom hebben we eigenlijk een vorst(in) nodig? Is het erfelijk koningschap niet een relict uit de duistere Middeleeuwen, de periode van lijfeigenschap, heksenverbranding, godsgericht en andere verderfelijke hocuspocus? Wordt het geen tijd voor een republiek, zoals Duitsland, Frankrijk, de Verenigde Staten en andere beschaafde landen al sinds jaar en dag kennen?
Telkens als iemand hierover begint, schiet de Oranjebrigade meteen sidderend van heilige verontwaardiging in het defensief. Ook nu weer. Nadat de Volkskrant de erfopvolging van ons staatshoofd een ondemocratisch anachronisme had durven te noemen, greep de gerenommeerde Wilhemina-biograaf Cees Fasseur onverwijld naar de pen voor een Brief op Poten. Mocht hij er even aan herinneren dat de troonopvolging is geregeld in de democratisch tot stand gekomen Grondwet? En beseffen we eigenlijk wel dat ook een president een “smak belastingcenten” kost? Of dachten we soms dat “het nieuwe staatshoofd, onze eigen president Hollande, zijn intrek zal nemen in een flat in de Bijlmer, drie hoog achter?”
Een cijfermatige onderbouwing van zijn bewering laat de koningsgezinde emeritus hoogleraar maar liever achterwege. Heel verstandig van hem. Want anders zou hij moeten toegeven dat Nederland met een president stukken goedkoper af is dan nu.
Zeker, een president is niet gratis. Zo’n man (of vrouw) dient representatief gehuisvest te worden, voldoende personeel en bewaking te krijgen en een salaris ter hoogte van de Balkenendenorm.
Maar daarmee zijn we er dan ook. Voor de kosten van de presidentiële moeder, echtgenote, vermoedelijke opvolger en wederhelft van de vermoedelijke opvolger hoeft de belastingbetaler niet op te draaien. Ook aan al die frustrerende Kamerdebatten over de financiering van koninklijke paleizen, landgoederen, vakantievilla’s, aanlegsteigers en muurtjes kan een einde komen.
Want hoeveel geld we aan onze monarchie kwijt zijn, weet niemand precies. De kosten worden zo ingewikkeld en listig over de departementale begrotingen versleuteld dat zelfs gespecialiseerde parlementariërs er niet uitkomen. Waarschijnlijk gaat het alles bij elkaar om aanzienlijk meer dan 100 miljoen euro per jaar. Voor een fractie van dat geld is vast een heel bekwame president te vinden.
Je zou je ook kunnen afvragen of we eigenlijk wel een apart staatshoofd nodig hebben. Als je uitgaat van een hoofdzakelijk ceremoniële functie kun je die – lekker goedkoop – net zo goed laten vervullen door iemand die toch al bij de overheid op de loonlijst staat. De vicevoorzitter van de Raad van State bijvoorbeeld. Die wordt na het wegvallen van de monarch uiteraard meteen voorzitter. Na wat herschikking van taken houdt zo iemand voldoende tijd over om af en toe een lintje door te knippen, een buitenlandse delegatie te ontvangen en op geëigende momenten een passende toespraak te houden.
Als we dat systeem snel invoeren, zou de huidige RvS-baas Piet Hein Donner onze eerste president zijn. Dat heeft als bijkomend voordeel dat het Wilhelmus als volkslied moeiteloos vervangen kan worden door De Zilvervloot. Een melodietje dat niet alleen wat opgewekter klinkt dan de bestaande nationale hymne, maar waarvan de tekst bovendien veel makkelijker te onthouden valt:
Piet Hein, Piet Hein,
Zijn naam is klein,
Zijn daden bennen groot.
Hij heeft gewonnen de zilvervloot.
Misschien dat we met zo’n volkslied eindelijk een keer wereldkampioen worden!