Waarom schrijft een schrijver? Waar halen ze hun inspiratie vandaan? En hoe ziet een gemiddelde werkdag er voor een schrijver uit? De komende tijd praten schrijvers in deze interviewreeks over hun vak.
Thomas Heerma van Voss (1990) is schrijver van de romans De allestafel en Stern. Ook schreef hij de verhalenbundel De derde persoon. Vandaag verscheen de thriller Ultimatum, die hij samen schreef met zijn broer Daan Heerma van Voss.
Hoe kwam je op het idee om schrijver te worden?
“Voor mij begon het met muziek. Ik ben een zeer fervent muziekluisteraar. Toen ik een jaar of twaalf, dertien was, besloot ik erover te gaan schrijven – ook omdat ik de online stukken vaak ondermaats vond. Voor mij was het een goede leerschool. Ik postte op blogs die niemand las. Dat was heel prettig want er zat geen druk achter en ik heb toentertijd honderden recensies geschreven, heel snel achter elkaar, met een soort jeugdige bezetenheid. Op mijn achttiende was ik klaar met de middelbare school en wist ik dat ik niet meteen wilde studeren. Daarnaast had ik voor het eerst in mijn leven enkele romans gelezen die me iets deden. De beperking van mijn recensies was dat ik altijd bezig was met wat anderen al gemaakt hadden. Ik kon er wel zelf een vorm aan geven en ik ben ook interviews gaan doen maar daarin reproduceerde ik toch min of meer wat anderen deden. Ik vond het aangenaam, maar het leek me ook prettig om zelf eens iets te verzinnen.”
Je zegt zelf al dat je op je achttiende boeken las die je echt iets deden. Welke boeken of schrijvers waren dat?
“Het belangrijkste boek voor mij was Nooit meer slapen van Hermans. Ik had net zoals veel tieners het idee dat lezen saai is, dat het teveel tijd kost en dat je net zo goed een film kan kijken of kan gamen. Ik deed wel eens een halve poging om literatuur te lezen maar dat werkte nooit. Op een gegeven moment las ik dit boek en ik voelde me voor het eerst emotioneel verbonden aan een verhaal, ik leefde echt mee en het werkte ook nog door toen ik het boek dichtsloeg. Al dacht ik na het lezen ervan eerder ‘dit kan ik nooit’, dan dat het me aanzette om te schrijven.”
Hoe ontstond je eerste boek?
“Met een beeld van een man die met drie paar sokken in zijn handen staat. Ik wilde eerst alleen die scène schrijven maar toen ik die af had drongen zich allerlei vragen op: of de man ook nog een vriendin had, waar hij woonde en zo ontwikkelde het zich steeds verder. Dat beeld kwam ineens bij me op, maar wel met een aanleiding, ik droeg zelf namelijk altijd witte sokken.”
Is het bij jou altijd zo dat wat je schrijft voortvloeit uit een beeld?
“Toen ik 21 was, bezocht ik mijn lagere school en zag ik iets wonderlijks, namelijk dat alle docenten die ik had gehad er nog steeds lesgaven en dat ze ook precies hetzelfde doen, precies dezelfde grappen maken, precies hetzelfde vertellen aan leerlingen van precies dezelfde leeftijd en dat ze daardoor eigenlijk niet door lijken te hebben dat ze zelf wel ouder zijn geworden. En in zekere zin waren ze dat ook niet, zolang ze maar voor die klas konden blijven staan. Dat had een hele troostende, beschermende laag die ik heb gebruikt voor Stern. Ik had toen al wel in mijn hoofd dat ik een oudere, enigszins neurotische man als hoofdpersoon wilde en ik vond dit een heel mooie setting om hem na zijn pensioen ineens aangewezen te laten zijn op zichzelf. Dus ook dat begon met een beeld.”
In hoeverre haal je inspiratie uit je eigen leven?
“Ik vind autobiografische romans, zeker als eerste boek, enigszins gevaarlijk omdat je dan het risico hebt dat de aantrekkingskracht, de publicitaire waarde, schuilt in het feit dat het autobiografisch is.
“In mijn verhalenbundel heb ik voor het eerst personages zitten die qua leeftijd, woonplaats en levensinstelling dichter bij mij staan. Je hebt veel schrijvers die autobiografisch beginnen en die vallen daar vanaf alsof ze aan zichzelf willen ontkomen. Ik wil misschien wel aan mezelf ontkomen maar ik heb nooit het idee gehad dat dit kan door fictie te schrijven. En ik had juist het idee dat ik een bepaalde gene moest overwinnen om wél over mezelf te schrijven.”
Heb je muziek nodig om te kunnen schrijven?
“Ik hoef geen mensen om me heen, maar met teveel stilte voel ik me om de een of andere reden bedrukt of bekeken. Dan hangt er voor mijn gevoel teveel een sfeer zoals op de middelbare school als je een proefwerk maakte, zo’n doodse stilte van ‘nu moet het gebeuren’. Muziek haalt die angel er voor mij uit. Natuurlijk luister ik bij het schrijven geen hiphop, dat leidt te veel af. Meestal zijn het soundtracks van films, die luister ik dan makkelijk tien keer op een dag. Wat ik zo prettig vind aan soundtracks is dat daar zo’n nadrukkelijke spanningsboog in zit net als in films, dat heel natuurlijk het tempo af en toe wordt opgevoerd, dat het tempo weer gaat liggen, dat er gevoelige momenten zijn. Dat helpt mij ook wel met golfbewegingen in mijn schrijven.”
Moet je elke dag schrijven, bijvoorbeeld om een bepaald ritme vast te houden?
“Dat hoeft niet, maar het voelt veelal wel als een verspilde dag als ik dat niet heb gedaan. Gedurende die dag is er dan ook, niet permanent maar toch meermaals, een zekere onrust aanwezig. Ook als ik niet eens in mijn hoofd heb wat ik moet doen of als ik ’s avonds alleen een uur iets herlees wat ik eerder heb gedaan maar wel dat er iets gebeurt, dat ik wel iets doe. Ik geloof dat het Liesbeth List was die eens zei dat een kunstenaar dagelijks naar zijn atelier behoort te gaan, al is het maar om de punt van zijn potlood te slijpen.”
Je hebt nu met je broer Daan een thriller geschreven. Als je samen schrijft, wat verandert er dan aan de manier waarop je werkt?
“Het gekke hieraan was dat het een dubbele nieuwe situatie was, want het was én met hem én een nieuw genre. Over het algemeen ben ik sowieso iemand die veel op voorhand uitdenkt. Het begint weliswaar met een beeld, geen afgebakende plot, maar ik ga niet heel impulsief tientallen pagina’s volschrijven. Bij de thriller moesten we echter van te voren wel min of meer per scène vastleggen wat er ging gebeuren.
“Om de samenwerking wel wat gestroomlijnder te laten gaan hebben we het helder verdeeld: het boek heeft twee hoofdpersonages, Daan beschreef grotendeels de ene, ik grotendeels de andere . Uiteindelijk hebben we het natuurlijk ook elkaars stukken herschreven, aangevuld, ingekort, en hopelijk op een manier dat het wel naar elkaar toetrekt en het niet al te duidelijk is wie wat deed.”
In hoeverre maakt het je uit of een boek veel verkoopt?
“Bij mijn eerste boek overheerste toch vooral de trots en de tevredenheid dat er überhaupt iets van mij was uitgekomen. Bij mijn tweede boek vond ik enige respons belangrijker, ook omdat ik er vier jaar aan had gewerkt – ik vreesde toch op een bepaalde manier dat het wat ongemerkt voorbij zou gaan, gezien alle boeken die gepubliceerd werden. Ik zou me vooral schuldig hebben gevoeld ten opzichte van mijn uitgeverij, als die ineens met duizenden exemplaren zouden blijven zitten.”
“Ik hecht ook zeker enige waarde aan recensies. Maar ik heb van nature een redelijk beschouwende houding, en ik zal er niet zo snel door uit het veld geslagen worden als iemand iets slechts schrijft – net zoals ik mezelf niet op de borst ga kloppen als ik positieve aandacht krijg. Ik hoor wel eens over auteurs die zodra ze weten dat ze in de krant besproken zijn hun telefoon uitzetten en de krant niet openslaan omdat ze dat niet durven. Dan maak je een recensie veel belangrijker dan het is, dat heeft bijna iets pathetisch. Als je het wil weten sla je de krant open en anders laat je hem liggen.”
Hoe reageert je directe omgeving op je boeken?
“Soms krijg ik wel mee dat mensen iets gelezen hebben en ik ben wel benieuwd of het hen overtuigd heeft, maar ik vraag het nooit. Mensen zijn er ook aan gewend en als ze iets zeggen is het heel kort, dat ze zichzelf bijvoorbeeld herkennen – wat meestal geheel niet klopt. Nu ik erover nadenk: vrijwel alle mensen op wie mijn verhalen werkelijk zijn gebaseerd hebben tot op heden niet gereageerd.
“Eén van mijn verhalen is duidelijk gebaseerd op iemand die ik werkelijk ken – iemand van wie ik wist dat ze tot aan dat verhaal vrijwel alles van mij las. Maar op dat verhaal reageerde ze niet, sterker nog, sindsdien heb ik haar nooit meer gesproken. Terwijl we elkaar daarvoor tien jaar lang bijna wekelijks spraken. Een enkeling heb ik wel eens gewaarschuwd dat ze in mijn verhaal voorkwamen. Om te voorkomen dat ze zich achteraf bekocht of gebruikt zouden voelen.”
Houd je rekening met de gevoelens van anderen tijdens het schrijven?
“Ik houd me nooit in. Tegelijk probeer ik wel rekening te houden met de gevoelens van anderen. Dat lijkt tegenstrijdig, maar ik bedoel: als ik schrijf dan schrijf ik ook echt alles op waarvan ik denk dat het ten goede komt van het verhaal en ik houd helemaal geen rekening met wie dan ook. Als ik vervolgens echt denk dat ik met een bepaalde passage de privacy van iemand beschadig of iemand kwets die dichtbij me staat dan vind ik niet dat je kan zeggen: alles blind voor het verhaal. Dan moet je op z’n minst eerst overleggen.”