Dzhokhar Tsarnaev oogt vrij onschuldig. Op veel foto’s die er van hem in omloop zijn, heeft hij zelfs een beetje een slome blik in zijn ogen, mogelijk door de marihuana die hij in grote hoeveelheden in rook deed opgaan. Hij luisterde veel naar Jay-Z, keek naar series als Breaking Bad en The Walking Dead en stond bekend als een loyale vriend waar je op kon rekenen om je uit de penarie te helpen, bijvoorbeeld als de politie moeilijk deed over geluidsoverlast of het bezit van softdrugs.
Van de mensen die hem kenden, zullen er maar weinig hebben bevroed dat Dzhokhar Tsarnaev ooit ter dood veroordeeld zou worden voor een terroristische aanslag op de marathon van Boston. Maar het gebeurde toch. Vorige week oordeelde de jury voor de rechtbank in Boston dat Tsarnaev de doodstraf moet krijgen. Echt verrassend was dat oordeel natuurlijk niet: zelfs de verdediging gaf toe dat Tsarnaev de aanslag had gepleegd.
In Nederland trok de zaak nauwelijks de aandacht en eigenlijk is dat zonde, want de zaak Tsarnaev werpt een interessant licht op de radicaliseringsproblematiek waar ook Nederland mee te maken heeft. In het Nederlandse debat over hoe radicalisering bestreden moet worden, heb je grofweg twee kampen. In het ene kamp ziet men radicalisering vooral als een kwestie van religieus fanatisme: de radicaal neemt een extremistische ideologie aan en daaruit vloeit voort dat hij of zij bereid is om geweld te gebruiken.
Radicalisering is dus de toenemende bereidheid om via geweld een extremistische religieuze visie te verwerkelijken. In het andere kamp zitten de aanhangers van de ‘voedingsbodem’-these. Zij geloven dat radicalisering het gevolg is van slechte sociaaleconomische omstandigheden. Met andere woorden: radicalisering is volgens hen een reactie op discriminatie, werkloosheid en andere vormen van sociale marginalisering. De radicalisering van Dzhokhar Tsarnaev laat echter zien dat er op beide theorieën het een en ander af te dingen valt.
In de eerste plaats is het zo dat Tsarnaevs aanslag geen onderdeel was van een campagne om een islamitische heilstaat te stichten. Op de binnenkant van de boot waar hij zich na de aanslagen had verstopt om uit de handen van de massaal uitgerukte politie te blijven, krabbelde hij een boodschap die veel zegt over zijn politieke motivatie:
“De Amerikaanse overheid vermoordt onschuldige burgers, maar de meeste van jullie wisten dat al. Als moslim kan ik zulke kwaadaardigheid niet ongestraft laten. Wij moslims zijn één lichaam, als je een van ons pakt, pak je ons allemaal.”
Het beschermen van de moslimgemeenschap tegen Amerikaans militair geweld was als drijfveer voor de aanslag dus belangrijker dan fundamentalistische opvattingen over de invoering van de sharia. Tsarnaev past hiermee in een patroon: in de videotestamenten en andere boodschappen van jihadisten die de afgelopen vijftien jaar in het westen een aanslag hebben gepleegd, zeggen ze letterlijk dat hun aanslagen bedoeld waren om een einde te maken aan de westerse militaire aanwezigheid in de islamitische wereld.
Voor wat betreft de ‘voedingsbodem’-these kunnen we eigenlijk alleen maar vaststellen dat Dzhokhar niet voldeed aan het clichébeeld van de gediscrimineerde, werkloze moslimjongere die in al zijn frustratie geen andere uitweg ziet dan het jihadisme. Hij had tot kort voor de aanslag vriendschappelijke contacten met mensen die hem graag mochten, hij studeerde aan UMass Dartmouth, een universiteit in Boston die hem een beurs had aangeboden. Verder deed hij wat heel veel jongens van zijn leeftijd doen, namelijk: blowen, series kijken en feesten. Dat hij uiteindelijk toch radicaliseerde en een aanslag pleegde, had meer met zijn persoonlijke omstandigheden te maken dan met een weeffout in de Amerikaanse maatschappij die hem op een sociaaleconomische achterstand zette.
Nadat zijn ouders waren gescheiden en waren teruggekeerd naar Dagestan, waar ze hadden gewoond voordat ze naar de VS emigreerden, kwam Dzhokhar nadrukkelijker onder de invloed van zijn radicaliserende oudere broer Tamerlan te staan. Dzhokhars advocaten probeerden het tijdens de rechtszaak te doen voorkomen alsof Dzhokhar in het plan voor de aanslag was meegesleept door Tamerlan. De jury ging niet in mee in deze uitleg maar er zijn wel degelijk aanwijzingen dat de invloed van Tamerlan een belangrijke rol heeft gespeeld in de radicalisering van Dzhokhar. Zo keek hij hoog op tegen Tamerlan en ging hij zich pas serieus met religie en jihad bezighouden nadat zijn oudere broer dat was gaan doen.
Verder spreekt uit de voorbereiding en uitvoering van de aanslag dat Dzhokhar de ‘sidekick’ van zijn broer was: Tamerlan kocht en bewaarde de benodigdheden voor de aanslag en op de door surveillancecamera’s gemaakte foto’s van vlak voor de aanslag is duidelijk te zien dat Tamerlan voorop liep op weg naar de plaats waar de explosieven werden geplaatst. Wat er zich precies tussen de broers heeft afgespeeld, zullen we waarschijnlijk nooit helemaal te weten komen, maar het heeft er op zijn minst sterk de schijn van dat Dzhokhars radicalisering voor een deel verklaard kan worden uit de behoefte te voldoen aan de eisen die zijn rolmodel Tamerlan aan hem stelde. Simpel gezegd: Dzhokhar was een meeloper.
Wat het geval Dzhokhar Tsarnaev interessant maakt, is dat het laat zien dat radicalisering een stuk gecompliceerder is dan publieke en politieke debatten in Nederland doen vermoeden. Tsarnaevs radicalisering laat zien dat niet alle jihadisten vanuit dezelfde politieke motivatie handelen en dat ook factoren die helemaal niets met politiek te maken hebben, bijvoorbeeld de invloed van rolmodellen, in een radicaliseringsproces een rol kunnen spelen.
Dit betekent niet dat religieus fanatisme en sociaaleconomische marginalisering nooit enige verklarende waarde hebben; het punt is dat het belangrijk is om met betrekking tot de oorzaken van individuele gevallen van radicalisering alle mogelijkheden open te houden. Elk radicaliseringsproces is uniek en niet in alle gevallen spelen dezelfde drijfveren een rol. We moeten ons daarom losmaken van dogma’s als zou radicalisering altijd een kwestie van religieus fanatisme of sociaaleconomische marginalisering zijn. Het tegengaan van radicalisering is maatwerk en vergt geestelijke flexibiliteit en pragmatisme, want alleen door de tegenmaatregelen op de specifieke omstandigheden en drijfveren van een individu af te stemmen, kan het tij kan worden gekeerd.