De jihadstrijders die uit de Islamitische Staat (IS) terugkeren naar Nederland vormen een taai probleem. Zij zijn potentiële aanslagplegers, ronselen leeftijdgenoten of proberen de consequenties van hun brute dwaling alsnog af te werpen. Ook dit ‘deradicaliseren’ blijkt risicovol. Op alle bestuursniveaus steken bewindvoerders de koppen bij elkaar en breken zich het hoofd over hoe de dreigingen te weerstaan. Terrorisme-experts van uiteenlopend pluimage draaien dure overuren om de bestuurders te adviseren. Het handelen van bestuurders en adviseurs – waaronder imams! – doet denken aan dat van achttiende eeuwse geneesheren: zonder deugdelijke diagnose overgaan op laxerende middelen, aderlating en amputaties.
We leven niet in de achttiende eeuw en een steekhoudende diagnose is wel degelijk voorhanden. We weten waardoor jihadgangers hun heil in geweld zoeken. Met die kennis kunnen we ons afvragen of – in termen van de vergelijking – laxerende middelen, aderlating en amputaties zinvol zijn. Misschien moeten er andere maatregelen genomen worden of blijkt juist dat een effectief ‘medicijn’ nog ontwikkeld moet worden.
Met een indringende belangstelling bracht de terrorismedeskundige Jessica Stern jaren door bij militante groeperingen in de islamitische wereld, analyseerde hun gedrag, handelen en de achterliggende motieven. Zij kwam tot een overtuigend inzicht in de aard van de ‘ziekte’. Ze legde haar bevindingen neer in de overrompelende studie: Terror in the Name of God; Why Religious Militants Kill (New York, 2003). In een interview vatte ze de voedingsbodem van het probleem en de oplossende richting als volgt samen: “Mij lijken gevoelens van vernedering en vervreemding de kern van het probleem. Ik zou daarom een oorlog tegen de vernedering willen afkondigen, maar hoe doe je dat?” (NRC Handelsblad, 2 april 2005)
Stern is niet de enige die nadrukkelijk heeft gewezen op de rol van schaamtevolle ervaringen als uitzonderlijk krachtige brandstof voor geweld. Ook internationaal vermaarde wetenschappers als Hans Magnus Enzensberger, Roy Baumeister en Abram de Swaan trekken strakke lijnen tussen (de angst voor) vernedering en geweldsuitbarstingen.
Hoe overtuigend de diagnose van Stern en anderen ook mag zijn, ze geeft geen antwoord op de vraag hóe om te gaan met wat we in het dagelijks leven ‘schaamte’ noemen: die vernedering en vervreemding én de angst voor herhaling ervan. Het is mogelijk ook te veel gevraagd om zowel een algemene diagnose als de remedie aan te bieden. We hebben inmiddels echter de nodige sociologische, sociaalpsychologische en neurologische kennis van wat schaamte behelst, hoe het ontstaat én wat het kan uitrichten.
We weten met welk ingrijpend sociaal-emotioneel fenomeen we te maken hebben. Daarmee wordt het mogelijk om hulpverlening, preventie en interventies realistischer vorm en inhoud te geven. Zo weten we dat de ernstigste vormen van schaamte worden opgedaan in de eigen sociaal-culturele groep, in onderhavig geval, die waartoe de jihadgangers behoren: de moslimgemeenschap. Schaamte-ervaringen staan in onze ziel gegrift als letters in marmer: voor de rest van ons leven. Ze zijn onuitwisbaar, uiterst pijnlijk en vormen de ader van een vrijwel onverzadigbaar verlangen naar het zo dikwijls gehoorde ‘respect’, d.w.z. geborgenheid, waardering en bewondering. Bij gebrek daaraan lonkt de weg van geweld.
Vernedering verlangt respect ter compensatie – goedschiks of kwaadschiks. Meer dan eens is het ondoenlijk om dat respect te verkrijgen in de eigen moslimgroep en in de bredere maatschappelijke context. Een rechtvaardiging voor een gewelddadige (uit)weg is vervolgens gemakkelijk te vinden. De potentiële jihadganger is – in de eigen beleving – slachtoffer van het decadente Nederland en van de eigen moslimgroep die de leer van de Koran verzaakt. Respect wordt vervolgens in de koesterende jihadgroep wél gevonden, hoe kortstondig die soms mag zijn (in dit aardse leven). Wie meent die koestering te kunnen aftroeven hier in Nederland met werk, een woning en de druk van de familie of de imam, weet niet wat schaamte-ervaringen uitrichten.
Het opdoen van ernstige schaamte-ervaringen in het eigen verleden, een gebrek aan bewonderende geborgenheid in het heden en een ontbrekend toekomstperspectief worden door de jihad ruimschoots goedgemaakt. Als jihadstrijder weet je je geborgen tot in het hiernamaals. Met gewelddadige agressie wreken de jihadstrijders de eigen opgelopen schaamte. Het is een betoverend (droom)beeld dat terugkerende strijders aan jongeren in de Europese landen voorhouden.
Kan de Nederlandse samenleving in het algemeen en de moslimgemeenschap in het bijzonder het broodnodige respect garanderen voor de potentiële jihadganger of de jihadspijtoptant? Die samenleving en die gemeenschap bezorgden hem of haar juist de schaamte-ervaringen die het afreizen naar Syrië en Irak voe(d)den. In ieder geval ontbreekt aan beide zijden het vertrouwen, vooral bij de jihadist: de opgelopen schaamte-ervaringen, zo stelden we al, laten zich niet weggummen. Achterdocht en gewelddadige wraakgedachten heersen.
Het respect, de verlangde geborgenheid en een duurzaam toekomstperspectief kan niemand in onze samenleving gegarandeerd worden, zeker de jihadganger niet. Het is dan ook zeer de vraag of de eigen moslimgemeenschap en de Nederlandse samenleving een afdoende alternatief vormen voor een gang naar IS of voor het deradicaliseren.
Kortom, toch maar eens kennisnemen van de explosieve reikwijdte van schaamte. Bij een onbevredigend alternatief voor de jihad zijn de schaamte-ervaringen een kruitvat met een lontje dat gemakkelijk aangestoken kan worden. Zo lang wij geen doeltreffend medicijn hebben, liggen de maatregelen voor de hand. De jihadgangers en – spijtoptanten als een vaatje buskruit uit de buurt houden. Niet voor niets bouwen we al eeuwen het kruithuis zo ver mogelijk buiten de woonkernen.
Dit laat onverlet dat er een wereld te winnen is met preventie, maar dat is een ander verhaal waarin schaamte ook een rol speelt.
Dr. Aart G. Broek is socioloog en deskundige conflict-, agressie- en geweldsbeheersing; auteur van De terreur van schaamte; Brandstof voor agressie (2015).