Fotograaf Maarten Brante hangt de komende tijd samen met David Frankenhuis rond in het gebied tussen de Zwarte en de Kaspische zee. Het is er prachtig weer. Een halve liter bier kost tussen de tachtig cent en de twee euro. Een nieuwe reisserie met praatjes en plaatjes.
Voor een paar tientjes vlieg je heden ten dage van Warschau naar Kutaisi (KUT op het vliegticket) in Georgië. Het is een nachtvlucht met Wizz Air en je komt mede dankzij de twee uur tijdsverschil met Polen om twintig over vijf ’s ochtends aan. Daar krijgt iedereen bij de paspoortcontrole een half litertje lokale wijn van de Georgische overheid. Georgische gastvrijheid houdt geen rekening met de makkelijk gekwetste islamitische ziel. Het is een droge rode Saperavi met #welcometogeorgia als hashtag. Ik zou hier graag iets opmerken over de kwaliteit van de wijn, maar als je een flesje ongeopend op je hotelkamer achterlaat, valt daar nu eenmaal weinig over te zeggen
Van de luchthaven is het een half uurtje rijden naar het centrum van de stad en hoewel grote delen van de oude stad met serieuze sfeerverlichting in het zonnetje worden gezet, is er slechts een enkel teken van leven in de tankstations die we passeren. Het is meteen duidelijk: hoewel Kutaisi de tweede stad van Georgië is en een rijke geschiedenis kent, is er geen zak te doen. Op een van de heuvels die de stad rijk is, staat een tamelijk imposant gebouw met groene daken. Het zou gemakkelijk een klooster of zelfs een kathedraal kunnen zijn. Verder loopt er een riviertje door de stad en kun je met een kabelbaan naar een hooggelegen permanente kermis. De kermis in kwestie is een nationaal park, volgens een meisje dat bedient in lounge-café Stones.
Het stadje heeft op een paar imposante en goed onderhouden gebouwen na, het verlopen uiterlijk waar praktisch ieder land waar het socialisme in de praktijk is gebracht, nog jaren mee worstelt. Er zijn wat pleintjes en nogal veel bruggen over de rivier en dan heb je het wel gehad. Op de eerste etage, boven weer een ander café, is het soort hipster-tent gevestigd die je ook veel ziet in Moldavië. Het is er white wash wat de klok slaat met zo hier en daar een ornament dat uit de Sovjettijd stamt. Dit is waar de lokale maffia en semimaffia graag toeven. De arme sloebers die ze het leven zuur maken, kunnen zich dat niet veroorloven en zitten in kroegjes waarvan sommige alleen sta-tafels hebben. Hier echter vertolken twee hipsters met versterkte akoestische gitaren allerhande liedjes. Na een oorverdovend Hit the road. Jack dat verrassend genoeg eindigt in de Hara Krishna herkenningstune, is het tijd om te gaan. Bij het Stones café wordt een man op een Casio-keyboard begeleid door een mevrouw met een viool, maar die geven er gelukkig al snel de brui aan. Van de bierkaart zijn alleen Heineken en (Tsjechische) Budweiser voorhanden. De WC spoelt er niet door.
Op een terras zitten twee negers, een blanke en twee Arabisch ogende jongens die voor- en nadelen van de ramadan te bespreken. Tegen elkaar beklagen ze zich in slecht Engels dat Georgiërs zo slecht Engels kunnen. Ze drinken er bier bij. Waarschijnlijk zijn het uitwisselingsstudenten op de lokale universiteit.
Je zou verwachten dat taxichauffeurs zich ruim een kwart eeuw na de val van het IJzeren Gordijn een woord als ‘station’ wel zou hebben eigengemaakt, maar dat valt reuze tegen. Als we uiteindelijk een chauffeur hebben gevonden die wel een mondje Engels spreekt, moet en zal de chauffeur die we als eerste aanspraken ons wegbrengen. Die vraagt ‘Tbilisi?’ wat we bevestigen en rijdt ons naar het vertrekpunt van de Mashrutky. Dat zijn busjes die hier een groot deel van het openbaar vervoer voor hun rekening nemen. Daar wacht een leger chauffeurs ons op en hoewel de communicatie gebrekkig is, lijkt hun boodschap dat er beslist niet zoiets wonderlijks bestaat als een trein naar Tbilisi.
Als we niet uitstappen, begrijpt de chauffeur na enige tijd alsnog dat we naar het station moeten en begint daarheen te rijden. Dat blijkt nog een fiks eind weg. Het station is een lege bak van beton en glas. Een oude vrouw verkoopt er met gehakt of kaas gevulde pasteitjes. De mevrouw die de kaartjes naar Tbilisi verkoopt, heeft zwart geverfd haar en een scheve imitatie Armani-bril op. Ze is midden vijftig en het produceren van een kaartje kost haar ruim tien minuten. Ze doet dat met de geconcentreerde verwardheid van iemand die het voor eerst doet, maar zo doet ze het waarschijnlijk al dertig jaar. Je kunt de mensen wel uit het communisme halen, maar het communisme kennelijk niet uit de mensen.
De trein naar Tbilisi bestaat uit slechts één treinstel, dat tijdens de reis vooral stilstaat. De ramen zijn van dubbel glas met condens ertussen, wat het uitzicht aanzienlijk vertroebelt. Het is er heet en oncomfortabel en je betrapt je op de overweging dat je wellicht beter af was geweest als je naar de taxichauffeur had geluisterd en in een dartel voortsnorrend busje was gekropen.