De trein van Tbilisi naar Jerevan vertrekt laat op de avond en komt vroeg in de morgen aan. We delen onze slaapcoupe met twee gezellige Armeense meisjes. En waar ik gezellig zeg, bedoel ik dik. Ze spreken goed Engels en de een zelfs aardig Nederlands. Ze heeft een tijdje in België gewoond. Ze delen water, koffie en snoepjes met ons. Het meisje dat in België heeft gewoond, merkt op dat er zoveel Turken in Nederland wonen en vraagt waarom dat is. Aangezien wij beiden maar tot het gewone volk behoren en de boven-ons-gestelden niet al hun overwegingen met ons delen, moeten wij de meisjes het antwoord schuldig blijven. Overigens is ditzelfde meisje ervan overtuigd dat meisjes minder goed met een bus kunnen reizen dan jongens, omdat ze niet stil kunnen zitten. Een ongewoon standpunt inderdaad en de discussie die volgt beëindigt ze door ons nog een snoepje aan te bieden. Ze zijn een week op vakantie geweest in Batumi aan de Zwarte Zee en hebben genoeg snoep meegebracht om op de terugweg nog de halve trein te laten meedelen in al dat zoete goud.
Op een heuvel buiten het oude centrum van Jerevan ligt het Genocidemuseum. Het is een soort natuurstenen bunker. Het is een indrukwekkend gebouw, maar dat lijkt me de juiste weg om te gaan, als je een nationaal genocidemuseum ontwerpt. Bij een vlam tussen een stel pilaren staan wat schoolkinderen in nette kleren hun eer aan de slachtoffers te betuigen. Ze worden gefilmd en maken selfies. In het museum wordt het verhaal van de genocide verteld. Hoe in een steeds krimpend Ottomaans rijk steeds weer de christenen de zondebok werden. Hoe ieder verweer hiertegen met pogroms werd beantwoord. Hoe duizenden en nog eens duizenden vrouwen en kinderen werden geroofd , verkracht en tot slaaf gemaakt. Hoe tienduizenden mannen zonder pardon over de kling werden gejaagd. Over de ellenlange marsen naar Syrië waarbij lokale Koerdische stammen pakten wie ze pakken konden en waar wie niet was gestorven van de honger of dorst of simpelweg was geroofd of vermoord door Koerden en Turken, werd opgesloten in concentratiekampen om te creperen in de brandende zon. Het wordt duidelijk hoe dit alles geen losse verzameling historische toevalligheden is, maar dat er een plan systematisch werd uitgevoerd.
Het museum is een feitelijke aangelegenheid. Er zijn foto’s en documenten en de verklarende teksten zijn academisch van aard. Nergens wordt ingespeeld op het valse sentiment van de naar emotie snakkende ramptoerist. En doordat het museum bestaat uit een feitelijke weergave van de gebeurtenissen is de vraag of dit een genocide was, bijna net zo makkelijk te beantwoorden, als de vraag welk antwoord op deze vraag de meeste Turkse stemmen oplevert voor D66. Om te ontkennen dat dit gebeurd is, moet je wel heel diep met je poten in een schaamtecultuur staan. Toch staat er bij het museum geen boompje met een Nederlands bordje, zoals sommige andere landen dat wel hebben. Want Nederland heeft de Armeense Genocide niet officieel erkend. Door een motie te steunen van de ChristenUnie heeft de kamer de regering hier wel toe opgedragen, maar die doet vooralsnog of haar neus bloedt. Vooral vanwege de handel met Turkije, maar ook het feit dat we tegenwoordig een nogal makkelijk ontvlambare Anatolische minderheid aan onze boezem koesteren, zal meetellen.
Het heeft iets geruststellends dat de Turken het werk van hun voorouders simpelweg ontkennen, want daaruit spreekt op zijn minst het besef dat het hier een inktzwarte smet op het Turkse blazoen betreft. Minder geruststellend is de huidige terugkeer naar hetzelfde gedachtegoed dat dit eens mogelijk maakte. Een groeiende groep Turken droomt openlijk van een nieuw Turks rijk. Een islamitisch Turks rijk om precies te zijn, waar minderheden zich te onderwerpen hebben naar de luim van hun soennitische heersers. Het is een angstig beeld en van de opkomst van ISIS hebben we kunnen leren hoe snel een deel van de mensheid ineens weer met zijn poten midden in de barbarij kan staan: als dader of als slachtoffer.
Jerevan is verder een prettige stad om te zijn. Als je, zoals ik, de mening bent toegedaan dat je de beschaving in een gebied het beste kunt aflezen aan de manier waarop vrouwen er worden behandeld, dan is Armenië het toppunt van beschaving. Meisjes lopen in hun eentje door de donkere buitenwijken, kennelijk zonder enige vrees te hoeven hebben. De mensen zijn sowieso prettig in de omgang. Ze reageren enthousiast op elkaar en zijn behulpzaam naar de reiziger toe: ook als de reiziger in kwestie hen niets te bieden heeft, qua financiële vooruitgang.
Armenië lijkt een ongedwongen cultuur te hebben en misschien is dat ook wel logisch als zoveel van je landgenoten in de diaspora leven of zijn uitgeroeid. Armeniërs kunnen maar beter lief zijn voor zichzelf, want verder is kennelijk niemand dat.
Fotograaf Maarten Brante hangt de komende tijd rond in het gebied tussen de Zwarte en de Kaspische zee. Het is er prachtig weer. Een halve liter bier kost tussen de tachtig cent en de twee euro. Een nieuwe reisserie met praatjes en plaatjes.