Een held wordt gemaakt door zijn aartsvijand. Die moet zo gevaarlijk mogelijk zijn, want anders kan iedereen wel een beetje de held lopen uithangen. James Bond heeft dus altijd een bijna onverslaanbare tegenstander: van Dr. No en Goldfinger tot, nu in de bioscoop in Spectre, de oude bekende Ernst Stavro Blofeld. Maar eigenlijk is het elke keer dezelfde vijand: Reichsmarschall Hermann Goering.
Dat klinkt raar, want Bond vecht meestal tegen steenrijke superschurken die vooral uit zijn op eigen gewin, en hij heeft het vaak aan de stok met de Russen. Dat past bij een held uit de Koude Oorlog. Maar de schrijver, Ian Fleming, was juist een man uit de Tweede Wereldoorlog. En niet langs de zijlijn: als marineofficier zat hij bij een inlichtingendienst en was hij een van de grondleggers van wat tegenwoordig special forces worden genoemd: militairen die geheime operaties uitvoeren. Het is dan ook geen toeval dat James Bond militair is. Ook zijn rang is geen toeval: kapitein-luitenant ter zee is precies één rang hoger dan wat Fleming zelf wist te bereiken.
Fleming gebruikte zijn oorlogservaringen dus voor zijn boeken. Bond is een mix van bestaande geheim agenten. Veelal Britten, zoals Patrick Dalzel-Job en Sandy Glen, maar ook een paar Nederlanders. Dat Bond vaak onder de meest bizarre omstandigheden toch perfect gekleed is, had Fleming bijvoorbeeld afgekeken van Erik Hazelhoff Roelfzema en Peter Tazelaar die ooit in smoking voor de kust van Scheveningen waren gedropt om een Wehrmacht-feestje in het Kurhaus te infiltreren. Of het vele drinken en womanisen is geïnspireerd door Fleming’s vriend Prins Bernhard is niet duidelijk, maar wel dat Fleming als plagerijtje een bad guy uit Thunderball Prinz Lippe heeft genoemd. Dus als Fleming Bond baseert op echt bestaande figuren, is het logisch dat hij dat ook met diens tegenstanders doet.
Er is een historische figuur die opvallend veel karaktertrekken deelt met nagenoeg elke Bondboef: Hermann Goering. Ten eerste zijn Bondschurken opvallend vaak Duits: van kolonel Von Hammerstein en Graf Hugo von der Drache tot Karl Stromberg en natuurlijk Ernst Stavro Blofeld. Ten tweede komt Bond steevast eerst gemoedelijk op bezoek bij de schurk. De doorgaans opvallend brute executie komt later wel. Ook Goering was zo gastvrij. Tot diep in de oorlog ontving hij geallieerde afgezanten op zijn landgoed om gemoedelijk te keuvelen over de oorlog. Dat gebeurde in het geheim, maar als inlichtingenman wist Fleming dat. Overigens kwam Goering een stuk soepeler aan zijn eind: nog voordat hij na de oorlog kon worden opgehangen, pleegde hij zelfmoord met een gifpil. Ten slotte is de Bondboef altijd minstens zo charmant als wreed. Goering kon ook heel charmant zijn. Ooit werd hij in zijn dienstwagen van links aangereden en liet de argeloze wegpiraat voor een nazi-rechter slepen. Maar de veroorzaker van het ongeluk had een sterk verweer: “Herr Goering verblindde me met zijn vele medailles.” Daar kon Goering zo hard om lachen dat hij de beste man liet vrijspreken.
Er is natuurlijk een probleem met deze theorie. De aartsvijand maakt de held. Dus waarom schrijft een chauvinistische Britse schrijver een boek over de grootste Britse held, en maakt hij diens tegenstander… niet de grootste Nazi? Misschien om Goering fictief alsnog wreed om te brengen, keer op keer. Of omdat Goering als Luftwaffe-baas Fleming’s geliefde London bombardeerde. Maar waarschijnlijk is het simpeler. Want welke lezer wordt er nou bang als de schurk een geheelonthoudende, monogame, niet-rokende vegetariër is?