Ty Segall is het type artiest dat liever teveel, dan te weinig produceert. In een kort tijdsbestek heeft de in Californië geboren muzikant aan de basis gestaan van een schijnbaar onafgebroken stroom EP’s, LP’s, samenwerkingen en split-albums. Zijn geprefereerde muziekstijl laat deze kwantiteit ook toe. Segall produceert vuige garagerock. Het herinnert aan proto-punk bands als MC5 en de Stooges, met songs die vaak ver onder de twee minuten klokken, en een post-productie die tot een minimum beperkt blijft. Aanstekelijke surfrock melodieën, teksten vol drank- en drugsmisbruik; het schuurt, het knettert, het knalt. Maar zoals de zanger zelf aangeeft: “The only flaw of garage rock is the repitition”.
Zie hier het project Fuzz. De naam van de band verwijst naar de gitaarpedaal die de warme distortion voortbrengt, kenmerkend voor de zwaardere psychedelica van de jaren zestig en zeventig. Een naam gekozen omdat het project de liefde van Segall voor dit genre moet uitlichten. Luisterend naar Fuzz’ gelijknamige debuut LP uit 2013 lijkt dit slechts gedeeltelijk te lukken. De psychedelische invloeden zijn duidelijk aanwezig, maar het gevoel beklijft dat Segall uiteindelijk geen afscheid heeft kunnen nemen van zijn geliefde garagerock geïnspireerde gitaarpartijen. Met het album ‘II’ wacht er een nieuwe kans.
Het album opent met de zeven minuten lange Time Collapse/7th Terror. Alweer lijkt Segall zich niet over te geven aan zijn doel. Het is een fijne stonerrock track, maar het onderscheid zich niet duidelijk van zijn solowerk. Ook het volgende nummer ‘Rat Race’ heeft wellicht een lekkere bluesy feel, maar is toch weinig verrassend. Na tien minuten middelmatige muziek lijkt de artiest de verwachtingen wederom niet waar te kunnen maken. Gelukkig dient de song Let it Live zich net op tijd aan. De aanstekelijke vettige gitaarlead dient als introductie voor een prachtige meerstemmige zangpartij die sterk doet denken aan het Beatles album Revolver.
Naarmate het album vordert, worden de platen zwaarder en duisterder. De volgende drie nummers zijn volgepakt met verwijzingen naar Black Sabbath, zowel op instrumentaal gebied als in zang. Op Bringer Of Light wordt de diepte nog verder gezocht en doemen vergelijkingen met klassieke doomacts als Pentragram en Saint Vitus op. Deze lijn wordt enkel onderbroken door het uptempo nummer Red Flag. Het album wordt afgesloten met een bijna veertien minuten durende instrumentale song die een psychedelische soundscape neerzet waarin er eer wordt gedaan aan Hendrix, Blue Cheer, The Sonics en op de valreep zelfs Motörhead.
De hele plaat in ogenschouw nemend, dient de vraag zich aan of Sygall geslaagd is in zijn missie. Het album blijft ergens steken tussen ‘goed gejat’ en ‘niet noodzakelijk’. Het is duidelijk dat Segall zijn best doet te verwijzen naar zijn muzikale helden; de gitaarpartij in het nummer Pipe lijkt zelfs op enkele noten na, een directe kopie van Sabbath’s Iron Man te zijn. Ook het nummer Sleestak toont overeenkomsten met een muzikale voorganger. De instrumentale track heeft zoveel gelijkenissen met Black Flag’s My War dat de luisteraar het nummer lang, gespannen wacht op Rollins’ raspende vocale interventie. Andere nummers hadden prima onder Segall’s eigen naam uitgebracht kunnen worden.
Slechts een enkele keer weet Segall een echte interessante track te creëren. Let it Live is schitterend, de eindeloze muzikale outro is magistraal, maar ook het op de Doors geïnspireerde Say Hello staat als een huis. Het zijn nummers waarin de nonchalance van de garagerock achterwege wordt gelaten, en er daadwerkelijk wordt gewerkt aan een track met een eigen gezicht, een kop en een staart, en een sound die meer behelst dan het indrukken van een gitaarpedaal.
2,5 uit 5 sterren