“Allemaal potentiële liberalen”, zo schreef iemand sarcastisch op mijn tijdlijn. Er werd gerefereerd aan de vluchtelingenstroom naar Europa. Zo zijn de meeste vluchtelingen aanhanger van de islam, een religie die vijandig zou staat tegenover ‘onze’ waarden. Deze interpretatie is gestoeld op het idee dat een terreurbeweging zoals IS een vertegenwoordiger is van de pure islam. Als dit waar is dan roept dit de vraag op hoe groot de potentie voor vrijheid is in het Midden-Oosten.
Als het vraagstuk ‘de pure islam’ een populariteitswedstrijd is dan weet een islamofascistische terreurbeweging als IS bar weinig strijders aan te trekken. Ter vergelijking: er vochten meer internationale socialisten mee in de Spaanse burgeroorlog van de jaren ‘30 dan dat jihadisten naar Syrië zijn vertrokken. Dat terwijl de islam meer aanhangers kent dan het socialistische geloof ten tijde van Franco. Het liberale gedachtegoed heeft haar aantrekkingskracht allerminst verloren.
Los daarvan is er vanuit theologisch oogpunt ook weinig waaruit zou blijken dat IS de ‘pure islam’ aanhangt. Aangezien de Koran en de Hadith vol zitten met warrige teksten zonder context kan er nauwelijks iets als een ‘pure islam’ uit gefilterd worden. Om er nog iets van consistentie uit te halen was het noodzakelijk om een bepaalde argumentatie (ijtihad) te ontwikkelen, waarmee het kaf van de koren gescheiden kan worden. Waarom een argumentatieleer juist zou zijn werd hevig gedebatteerd. In de negentiende eeuw kwamen er theologen die, beïnvloed door hun studie in Europa, kozen voor een utilistische of ‘rationele’ interpretatie (maslaha). Jamal al-Din al-Afghani (1838 – 1897) en Muhammed ‘Abduh (1849 – 1905) waren de belangrijkste denkers uit die tijd.
al-Din al-Afghani en ‘Abduh hadden een gebruikelijke probleemschets: de islam was in verval, en om het herstel in te zetten was het noodzakelijk om terug te gaan naar het fundament van de islam. Wat dat fundament was, daar verschilden uiteraard de meningen over. al-Afghani en ‘Abduh waren van mening dat het fundament van de islam de onderwerping aan de rationaliteit is. Moslims moesten via de rede hun geloof interpreteren (ijtihad). Sultans en andere machtshebbers hadden er daarentegen alle belang bij om islam te interpreteren als volgzaamheid (taqlid).
Westerse ideeën over vrijheid waren essentieel in het gedachtegoed van al-Afghani en ‘Abduh. Zij realiseerden zich dat de islamitische wereld zich nooit kan optrekken aan het westen door slechts haar uitvindingen te kopiëren. De bron van de uitvindingen, de welvaart en de militaire macht kwamen voort uit vrijheid. Het was de vrijheid die mensen de mogelijkheid gaf om hun eigen geluk na te streven dat het succes van het westen verklaard. Helaas namen al-Afghani en ‘Abduh vrijheid niet als uitgangspunt in hun visie. Vrijheid, zowel voor moslims als christenen, was vooral een middel om patriottistische gevoelens aan te wakkeren.
Het gedachtegoed van al-Afghani en ‘Abduh ontketende het aanknopingspunt voor een geheel nieuwe stroming: het secularisme. Een nieuwe generatie denkers stond op die geen politieke rol voor de islam zag en vrijheid, gedefinieerd als de afwezigheid van (overheids)dwang, als uitgangspunt nam. Een voorbeeld is de liberale nationalist Ahmed Lutfi el-Sayed (1872 –1963), die stelde dat vrijheid ‘het noodzakelijke voedsel van het leven is’. Opvallend aan Lutfi el-Sayed is de scherpe maatschappijkritiek die hij uitte over zijn Egyptische landgenoten. Egyptenaren zijn zwak in hun ziel, volgzaam en laten over zich heen lopen. Erger nog: Egyptenaren aanbidden macht. Lutfi el-Sayed walgt bij het idee dat Egyptenaren de komst van Napoleon verwelkomden met gezang. Egypte mist onafhankelijkheid van geest, echte vrijheid.
Lufti el-Sayed had ook een strategie om maatschappelijke verandering te bewerkstelligen: educatie. Het boek van de Franse pedagoog Edmond Demolins (1852 – 1907) had een diepe indruk achtergelaten bij sympathisanten van ‘Adbuh. Demolins stelde in A quoi teint la supériorité des Anglo-Saxons dat het succes van het Britse rijk lag bij educatie. Britten trainden hun jongeren om te leven in de moderne wereld, waarin men individueel initiatief moest tonen. De Franse opvoeding was daarentegen militaristisch en collectivistisch. Lutfi al-Sayyid nam de conclusies ten harte maar zag geen enkele rol voor de overheid weggelegd om hier sturing aan te geven. De koranscholen waren achterhaald maar de machtshebbers waren ook niet te vertrouwen. Alleen scholen die opgericht zijn door particulieren kunnen werkelijk vrij zijn om de rationaliteit te onderwijzen.
Een andere denker die ik wil benoemen is Qasim Amin (1865 – 1908). Amin stelde dat het verval van de islam te wijten was aan de behandeling van vrouwen. Door vrouwen op te voeden als ongeletterde slaven krijg je een gezinssituatie waaruit alleen onwetendheid kan resulteren. Amin gebruikte zorgvuldig voorbeelden uit de koran en andere teksten om zijn betoog te onderbouwen en vandaag de dag zouden zijn conclusies erg conservatief aandoen. Amin stelt bijvoorbeeld nergens dat er een politieke rol voor vrouwen zou moeten zijn.
Ondanks zijn voorzichtige stijl veroorzaakte Amin’s boek een storm van verontwaardiging. Binnen enkele maanden na de publicatie van zijn boek kwamen er tal van boeken en pamfletten uit, waarbij sommige Amin’s analyse steunden en andere die aanvielen. Het interessante is de reactie die Amin vervolgens schreef aan zijn critici. Amin gebruikte niet langer de islam als onderbouwing voor zijn betoog maar westerse filosofie. De schrijver Hourani schreef dat het leek alsof “de islamitische stellingen uit elkaar vielen en een compleet ander bouwwerk tevoorschijn kwam”.
Het kan niet onderschat worden hoe belangrijk ideeën zijn voor maatschappelijke verandering. Veel mensen denken dat de politiek maatschappelijke verandering aanstuurt. De politiek is echter een volger van de publieke opinie. Het zijn de intellectuelen die nieuwe ideeën aandragen. Vervolgens nemen journalisten, leraren en andere opiniemakers academische ideeën ter harte en maken de vertaalslag naar publieke opinie. Het is deze verandering in publieke opinie die de politiek aanstuurt en niet andersom.
Het bovenstaande roept de vraag op waarom het Midden-Oosten niet dezelfde liberale revolutie heeft meegemaakt als het westen. Het antwoord hierop is te vinden in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog. Het klassiek-liberale gedachtegoed raakte uit de gratie, zowel in het westen als in het Midden-Oosten. Het verschil is dat het klassiek-liberalisme lang genoeg invloed heeft gehad in het westen om permanente verandering in haar instituties te bewerkstelligen. Die liberale trein lijkt het Midden-Oosten gemist te hebben. Latere denkers namen ongezonde vormen van nationalisme aan, waarbij niet langer vrijheid maar collectivisme de boventoon voerde. Dit seculiere en collectivistische nationalisme culmineerde uiteindelijk in de zesdaagse oorlog met Israël, waarbij de laatste won en het Arabisch nationalisme van ellende uit elkaar viel.
De laatste jaren lijkt die liberale trein lijkt met enorme vertraging alsnog aan te komen. Het grootste succesverhaal van de Arabische Lente is het feit dat Tunesië een democratie is geworden. Verwachtingen over de Lente waren aanvankelijk hooggespannen. Het viel echter niet mee om beter bewapende regimes omver te werpen en waar dat lukte sprongen beter georganiseerde islamofascisten in het machtsvacuüm. Desondanks is verandering op de lange termijn onvermijdelijk wanneer Tunesië een succes wordt en het overgrote deel van het Midden-Oosten naar meer vrijheid blijft verlangen.