Na de protesten in het Maagdenhuis schreef de SP de Initiatiefnota Op naar de nieuwe universiteit. Een nieuwe universiteit zonder topdown-bestuur en zonder doorgeslagen rendementsdenken. Initiatiefnemer SP-Kamerlid Jasper van Dijk pleit daarin voor extra investeringen in hoger onderwijs, meer vaste contracten, ongebonden onderzoek en meer inspraak en democratie. De Tweede Kamer debatteert woensdagavond over de nota. Minister Bussemaker leunt vooralsnog achterover, maar gaat daarmee voorbij aan een breed gedeeld onbehagen.
Neem het enorme aantal tijdelijke contracten voor het wetenschappelijk personeel. Daarover zegt Bussemaker: tijdelijke contracten komen overal in de samenleving op, dus ook in de academische wereld. Deze dooddoener gaat volledig voorbij aan het feit dat universiteiten twee keer zoveel tijdelijke krachten in dienst hebben als gemiddeld. Bussemaker maakt het probleem zelfs groter door 2000 promovendi – die nu werknemer zijn – geen contract maar een beurs te geven. Het niet onderkennen en zelfs verergeren van de problemen die worden veroorzaakt door flexibilisering, leidt tot een afname van kwaliteit.
Wetenschap is een snoeiharde competitie geworden. Onderzoekers moeten elkaar beconcurreren om geld en tijdelijke opdrachten. Meer dan 40 procent van het universitaire personeel heeft geen vast dienstverband, soms wel 25 jaar lang. Gepromoveerde vrouwen hebben vaker een tijdelijk dienstverband dan mannen, 53 procent tegenover 34 procent. Dit onzekere bestaan leidt niet tot betere wetenschappers. Integendeel, het leidt juist tot stress, burn-out en uitval. Doordat vrouwen vaker flexwerker zijn en flexwerkers vaker uitvallen, blijft de universiteit een mannenbolwerk (en Bussemaker is nota bene minister van Emancipatie). De wetenschap is gebaat bij meer zekerheid voor wetenschappers. In plaats van tijdelijke projectgelden, is een meer stabiele financiering nodig.
Door bezuinigingen enerzijds en de groeiende invloed van het bedrijfsleven anderzijds, staat het onafhankelijk onderzoek onder druk. Extra investeringen van de overheid zijn nodig. Zo ontstaat meer ruimte voor langdurig en ongebonden onderzoek. Bussemaker wil deze voorstellen niet overnemen. Sterker nog, de bezuinigingen gaan door en een steeds groter deel van het budget wordt besteed aan onderzoek in opdracht van het bedrijfsleven. Dit terwijl de kritiek op deze ‘vermarkting’ groeit. De president van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW, José van Dijck), roept bijvoorbeeld luid en duidelijk op om te investeren in ongebonden onderzoek. Minder ruimte voor ongebonden onderzoek is kwalijk volgens Van Dijck, omdat juist dit onderzoek een belangrijke bron is van radicale vernieuwing.
Regering en universiteitsbestuurders moeten veel beter luisteren naar studenten en wetenschappers. Uit verschillende enquêtes blijkt dat talloze wetenschappers zich zorgen maken. Zo vindt 88 procent van de wetenschappers het niet acceptabel dat de slagingskans voor het aanvragen van onderzoeksgeld slechts 15 procent is. Zeventig procent van de Wageningse hoogleraren is van mening dat er te weinig ruimte is voor fundamenteel onderzoek. En 60 procent van de economen vindt dat het systeem aanzet tot ‘onethische praktijken’. Ook niet-wetenschappers maken zich zorgen. Zo vindt 60 procent van de Nederlanders dat wetenschappers te afhankelijk zijn van het bedrijfsleven en pleit 80 procent voor een hoger onderzoeksbudget.
In plaats van struisvogelpolitiek, wordt het tijd dat Bussemaker gaat luisteren. Gebeurt dat niet, dan heeft zij duidelijk geen benul van wat er leeft in het hoger onderwijs.