Zodra men pleit voor vrijheid van meningsuiting en tegen intolerantie van professioneel gekwetsten, klinkt steevast dezelfde kritiek. Door kritiek te leveren op intolerantie in het debat, ben je eigenlijk net zo intolerant. Je denkt namelijk mensen te kunnen vertellen hoe ze moeten debatteren. En, aangezien in de postmodernistische generatie tenslotte alles relatief is, wie ben jij om dat te bepalen?
Alvorens de beschuldiging hard te maken dat dit soort intens domme redeneringen thuishoort in VWO-debatklasjes of andere uitingen van maatschappelijke verschilligheid op Kinderen-voor-Kinderen-niveau, is het goed om eens te kijken wat vrijheid van meningsuiting vanuit politiek-filosofisch oogpunt eigenlijk betekent. Wie bepaalt nou eigenlijk wat?
Om te begrijpen waarom we sowieso een “grondwet” of “burgerrechten” nodig hebben, is het belangrijk om uit te leggen waarom wij überhaupt een staat hebben die deze garandeert. Kunnen wij zaken onderling als de weldenkende volwassenen die wij zijn niet zelf regelen?
Nee.
Wij zijn tenslotte elkaars ergste vijand. Een staat garandeert dat mensen niet volledig Darwin op elkaar gaan en de hersens inslaan, in de politieke filosofie ook wel bekend als de Hobbesiaanse natuurlijke toestand die onherroepelijk leidt tot ‘a war of all against all‘. Tegelijkertijd moeten mensen er van uit kunnen gaan dat de ander zich aan zijn afspraken houdt. Dit is af te dwingen, oftewel: te handhaven, via een rechterlijke macht. Ieder individu stemt hiermee in onder de voorwaarde dat de regels ook voor andere burgers opgaan, oftewel: op basis van het principe van rechtsgelijkheid. Zonder rechtsgelijkheid is er geen enkele reden om persoonlijke vrijheid op te geven in ruil voor veiligheid: het zou de staat namelijk net zo willekeurig maken als de mensen in die natuurlijke oorlogstoestand. Die willen we nou net niet.
Op deze manier zorgt de staat ervoor dat we tegen elkaar beschermd worden en op deze manier de minimale basis nodig voor vreedzame co-existentie kunnen krijgen. Dit systeem staat bekend als sociale contract-theorie.
Hoe krijgen we mensen zo gek dat ze allemaal dit sociale contract ondertekenen, en in zoverre tevreden blijven dat zij zich niet tegen de staat keren met hooivorken en fakkels? Allereerst door het simpel te houden. Dus komen we automatisch uit bij de basisfuncties van een staat, zoals (1) bescherming van ‘life and property‘ (elkaar dus niet de hersens in slaan of spulletjes afpakken); (2) bescherming van overeenkomsten (dus contracten die burgers onderling afsluiten, of met de overheid); (3) burgerrechten.
Omdat bescherming (geformaliseerd in wetten) moet worden gegarandeerd (en dus gehandhaafd) is er een geweldsmonopolie nodig. Bescherming door de staat tegen elkaar, kan niet bestaan zonder burgerrechten, anders verplaatsen we het probleem alleen maar. In een poging om onszelf tegen elkaar te beschermen, creëren we een staat tegen wie wij onszelf niet kunnen beschermen. Dus zijn er burgerrechten nodig ervoor te zorgen dat de staat zijn macht niet gaat misbruiken (in de politieke filosofie wordt er vaak van uit gegaan dat mensen hier een beetje moeite mee hebben).
Deze drie (zeer basale) basisfuncties kunnen alleen werken als iedereen er profijt van heeft, en dus is het principe van rechtsgelijkheid (waarin iedere burger, en ook de overheid, gelijk is in de ogen van de wet) zo belangrijk. Dit betekent dat burgerrechten alleen kunnen bestaan als ze gelden voor iedereen. Vrijheid van meningsuiting is hier een voorbeeld van.
Waarom werkt het alleen met rechtsgelijkheid? Waarom moet het of voor iedereen of voor niemand gelden? Dit is uit te leggen via het prisonner’s dilemma. Stel je voor je bent gearresteerd. Je beste vriend ook. Jullie krijgen allebei 5 jaar gevangenisstraf als je meteen opbiecht. Probleem: dit geldt alleen als je de eerste bent die opbiecht, en je deelt geen cel dus je hebt geen enkel idee of je maatje zal breken of niet. Als je maatje als eerst begint te babbelen, ben je zelfs dubbel de sjaak omdat je hij jou er flink bij lapt en je zelfs 10 jaar krijgt. Als je niet handelt uit eigenbelang en je mond houdt (en je maatje ook) heb je een veel gunstigere uitkomst: namelijk twee jaar in de cel. Let wel: hier voor moet je wel allebei je mond houden, zodat de politie geen bewijs heeft.
Stel je voor dat je de consequenties van je daden weet, dan is het niet langer rationeel om op te biechten maar juist samen te werken en allebei je mond te houden. Dit is precies wat het rechtssysteem en de grondwet doen: het maakt samenwerking rationeel. En een samenleving is juist gebaat bij samenwerking, de overheid is er slechts om dit te handhaven zodat de optie “samenwerken” ervoor zorgt dat iedereen beter af is. Kortom: een soort Quentin Tarantino stand-off waarbij niemand erbij gebaat is om de trekker over te halen.
Zodra er pogingen worden ondernomen (zoals door professioneel gekwetsend) die niet neerkomen op strijden voor gelijkheid, maar het opeisen van privileges – zijn burgerrechten en dus vrijheid van meningsuiting in het geding. Mensen die pleiten voor een hypercorrecte kwetsvrije eenheidsworst zagen aan de stoelpoten van rechtsgelijkheid, omdat zij zichzelf een beetje meer gelijk dan de ander vinden op basis van hun identiteit. Terwijl juist die rechtsgelijkheid zorgt voor diversiteit: als iedereen gelijk is, heeft iedereen gelijke kansen om zijn standpunt naar voren te brengen. Let wel: hier staat een opvatting en een standpunt dus volledig los van de identiteit. Juist omdat elk beroep op identiteit de rechtsgelijkheid ondermijnt.
Dit basisprincipe werkt alleen als er binnen de samenleving zo min mogelijk ingewikkelde privilege-constructies worden opgetuigd. Privileges zijn tenslotte de bouwstenen van ‘een beetje gelijker dan de ander’ zijn. Zeker progressieven en ‘antiracisten’ zullen bij deze laatste zin in lachen uitbarsten: blanke heteromannen zíjn toch al geprivilegieerd? Er bestaat toch al een ‘institutioneel cultureel voordeel’? Mag dit dan niet worden gefikst, door iedereen die geen blanke heteroman is te voorzien van een set inhaalprivilege voor de gezonde tegenbalans?
Nee.
De vraag moet zijn: waarom wel? Minderheden (vrouwen, LGTBs, allochtonen, noem maar op) mogen niet zomaar privileges eisen vanuit het ‘argument’ dat zij het stuk voor stuk allemaal zwaarder en moeilijker hebben gehad dan elke random blanke heteroman als ze zich daarbij enkel baseren op het gegeven dat blanke mannen over het algemeen sociaal economisch beter af zijn in deze wereld dan anderen. Waarom mogen ze dat niet? Omdat de deur openzetten voor het structureel en geformaliseerd toekennen van privileges op basis van identiteit, de samenleving en dus de staat opblaast. Voor iedereen die ooit een film heeft gezien: we weten allemaal hoe een Quentin Tarentino-standoff eindigt zodra die eerste malloot de trekker overhaalt.
Ongelijkheid in eindpositie is wellicht een vervelend bijproduct van sociale mechanismen maar deze valt buiten de basisverantwoordelijkheid van de staat en dus buiten burgerrechterlijke bescherming. De staat dient namelijk gelijkwaardigheid te garanderen bij wet. Meer kan de staat niet doen. Alle extra inspanningen zijn privileges (zoals positieve discriminatie) en staan feitelijk op gespannen voet met de rechtstatelijke basisprincipe van rechtsgelijkheid. Met andere woorden: professioneel gekwetsten ondermijnen in hun privilege-ijver niet alleen hun eigen burgerrechten, maar die van iedereen.
Kortom: kritiek op medeburgers die privileges opeisen in het debat fel bekritiseren heeft niets te maken met ‘jezelf verheffen’ en de spelregels opeisen. Het is voorkomen dat zogenaamde ‘burgeractivisten’ publieke instituties (zoals universiteiten) met een publieke functie en dus verantwoordelijkheid gaan feuten om hun zin door te drammen. Zij strijden hier niet voor gelijkheid, maar voor privileges. Zij misbruiken het machtigste wapen (namelijk vrijheid van meningsuiting) maar zijn zich niet bewust van diens kracht: het is als een peuter met een geweer zien spelen die zichzelf in de voeten schiet. Nu heeft iedereen natuurlijk recht op zijn eigen domheid, maar door het rechtsgelijkheidbeginsel zijn dat dus ook mijn voeten waarop ze schieten.
Er is namelijk niets in de vrije samenleving wat mensen tegen houdt een private universiteit op te richten, een eigen stilteruimte te huren (ook wel bekend als : kerk) en ga zo maar door. Juist het opeisen van privileges binnen de publieke ruimte is een gevaarlijke ontwikkeling. Men zou wel wat krachtiger op mogen komen voor de meest universele #safespace die er bestaat: de constitutionele democratie.