Zelden werd de machteloosheid van het Vrije Westen tegen infiltratie door de fundamentalistische islam zo helder aan het licht gebracht als in de Volkskrant van 18 december, waar onder de kop Moet het salafisme verboden worden? de standpunten van PvdA-Tweede Kamerlid Achmed Marcouch en die van Fouad el Bouch, woordvoerder van het Platform Bewust Moslim, tegenover elkaar werden gezet.
Het pleidooi van Marcouch voor een verbod op salafistische organisaties is bij voorbaat kansloos, ook al is het Openbaar Ministerie na een PvdA-motie een vooronderzoek hiernaar begonnen. Je hoeft niet, zoals ik, drie jaar lagere school te hebben gehad om in te zien dat een verbod met de huidige rechtsmiddelen volkomen onmogelijk is. En als die rechtsmiddelen er komen is de effectiviteit ervan uitermate twijfelachtig, want het salafistisch gedachtegoed zal alleen maar verder ondergronds gaan en het voor jongeren aantrekkelijke aura van clandestiniteit krijgen.
Het kost El Bouch, die zich ook ‘Abou Hafs’ schijnt te noemen, dan ook geen enkele moeite gaten in het pleidooi van Marcouch te schieten, om te beginnen op praktisch niveau. “Wil Marcouch dan binnenkort ambtenaren met een checklist moskeeën laten langsgaan om te controleren of moslims ‘kenmerken van salafisme’ bezitten?”, vraagt El Bouch zich sarcastisch af. Terecht sluit hij zijn betoog af met: “Wie zich de praktische manifestatie van een verbod op salafisme voor de geest probeert te halen, zal al snel de absurditeit van dit voorstel inzien en tot de conclusie komen dat het niet meer is dan een populistische uitspatting.”
Inderdaad kan men zich afvragen wat de PvdA ertoe brengt de fundamentalistische islam opeens met een gedachtenpolitie te willen bestrijden. Is dit nieuwe ‘flinks’ (de term is van Koot en Bie) alleen maar geboren uit wanhoop om de afgronddiepe peilingen? “Dat een verbod op een islamitische stroming geïnitieerd zou worden door een moslimparlementariër van een partij die een deel van haar stemmen doorgaans ronselt in moskeeën, zou aanvankelijk zo ongeloofwaardig klinken als het scenario van Star Wars“, schrijft El Bouch. Alludeert hij daar op afvalligheid bij Marcouch? Dat zijn dan gevaarlijke woorden.
Uit het pleidooi van Marcouch spreekt evenwel oprechte betrokkenheid. “Toen de verdrukking van moslims in Afghanistan virulent was”, schrijft Marcouch, “brandde ikzelf als tiener van verlangen om hen te hulp te schieten en kreeg ik pas later in de gaten dat de Moslimbroeders die mij inspireerden geen religieuze stroming waren, maar een politieke beweging.”
Marcouch put uit ervaring en kennis van zaken als hij schrijft: “Velen roepen dat het salafisme diverse stromingen kent en dat het beter zou zijn de ‘vreedzame’ varianten als bondgenoten te beschouwen tegen de radicale. Dat werkt niet. Er is diversiteit binnen het salafisme, maar net als in het communisme willen al die stromingen dezelfde totalitaire heilstaat. Salafisten nemen weliswaar geregeld afstand van Islamitische Staat (IS), maar doen dat met een strategisch motief, niet principieel. Ze werpen een rookgordijn op om hun politieke doelen te verdoezelen.”
Dat is dan ook precies wat El Bouch in de Volkskrant doet. Eerst relativeert hij het gevaar van het salafisme, dat door de wakkere wakers van de AIVD als een gevaarlijke ideologie met een politiek streven wordt aangemerkt. Dit zegt El Bouch over ISIS, Parijs en Syrië: “Handige etiketten waarmee men in tijden van irrationele maatschappelijke angst geruisloos aan de verplichting van onderbouwing kan ontkomen.”
Irrationele maatschappelijke angst? Honderddertig doden bij de aanslagen van 13 november in Parijs! Daarna neemt hij Marcouch’ pleidooi op de hak. “Als parlementariër toont Marcouch overigens bar weinig vertrouwen in de weerbaarheid van democratie”, schrijft hij. “Volgens hem kan een relatief kleine stroming bestaande uit een buitengewoon disparate collectie substromingen waarvan het merendeel volgens deskundigen quiëtistisch van aard is en een afkeer heeft van politieke bemoeienis, de democratische rechtsorde omkegelen.”
Wrang is dat El Bouch zich om de democratische rechtsorde bekommert, terwijl de rechtsorde van het salafisme niets met democratie van doen heeft, maar alles met een zogenaamd goddelijke openbaring. Hij heeft de brutaliteit om eraan toe te voegen: “Heeft de democratie niet voor hetere vuren gestaan?”
Brutaliteit, ja, want de fundamentalistische islam heeft niets, maar dan ook niets, aan de democratie en de rechtsorde in Nederland bijgedragen. El Bouch schermt met godsdienstvrijheid en scheiding van kerk en staat en beroept zich op onze democratische rechtsorde om een beweging te verdedigen welke die rechtsorde onmiddellijk zou afschaffen zodra zij de macht heeft. Het is zoals Marcouch schrijft: “Democratie moeten zij als verwerpelijke shirk (afgoderij) met hand en tand bestrijden.”
En hoe het met de godsdienstvrijheid en de scheiding van kerk en staat onder een salafistisch bewind gesteld zou zijn, laat zich raden.
De salafisten die El Bouch verdedigt hanteren hetzelfde scenario dat de Moslimbroeders in Egypte hebben toegepast: eerst langs democratische weg aan de macht zien te komen. Daarna volgde het afschaffen van de democratische rechtsorde. Het salafisme is een listige, levensgevaarlijke slang en haar apologeten spreken met een gespleten tong. Het probleem is echter dat wij deze slang niet kunnen doden zonder onze democratische rechtsorde teniet te doen. Nederland zou een politiestaat worden. Dus kunnen de ‘vreedzame’ salafisten ongestoord hun politieke positie verstevigen terwijl de andere, iets minder vreedzame salafisten met terreuraanslagen de spanningen tussen moslims en niet-moslims zullen vergroten, hopend dat de moslims daardoor in hun armen zullen worden gedreven.
En wat kunnen we daartegen doen? Niets, helemaal niets.
We zijn de lul, dames en heren.