We dolen nog steeds. We voelen met z’n allen nog steeds de pijn van het verlaten van de katholieke kerk. Aldus aartsbisschop Eijk in de Volkskrant op 24 december. Maar als er een last heeft van een onverwerkt verleden, dan is het deze man. Eijk heeft een beetje last van wat psychologen projectie noemen. Stemmig gekleed in een zwarte jurk mijmert deze baas van een allang vergeten bedrijfstak dat niet hij, maar wij met z’n allen nog steeds een beetje kerk spelen:
“Veel mensen voelen toch een religieuze fantoompijn. Ook al zijn ze losgesneden van hun christelijke wortels, ergens voelen ze toch de pijn van het verlies. Ze zoeken vervangende rituelen Uitvaarten, stille tochten, kaarsen branden: ze zijn een afspiegeling van wat wij in de Rooms-Katholieke kerk heel sterk hadden.”
Je zou bijna medelijden met de man. Zijn bedrijf staat op instorten; de komende jaren gaan er honderden kerken dicht; de laatste kerkende bejaarden worden bijeengedreven in de laatste koude bakstenen kolossen; de resterende gelovigen gaan naar de evangelische megakerken. De Katholieke Kerk ligt op apegapen. Eijk weet het, maar hoopt op een wonder. Hij zoekt steun bij het idee dat het wel vaker slecht ging met de Kerk:
“Ook na de val van de pauselijke staat in 1870 dachten veel mensen dat het afgelopen was, maar die gebeurtenis heeft ertoe geleid dat het moreel gezag van de paus enorm is toegenomen. Het kan dus heel anders lopen dan je denkt.”
Heel anders dan hij denkt, inderdaad. De val van de pauselijke staat zorgde in Rome voor een enorme ruk richting diepzwart conservatisme, die leidde tot het afwijzen van alles wat naar progressief stonk, inclusief de democratie. De Kerk verloor elke feeling met de samenleving en gooide het later op akkoordjes met types als Mussolini, Franco en Hitler. Over moreel gezag gesproken.
Eijk hoopt dat al die moderne tekenen van collectieve devotie een stiekem verlangen zijn naar de wierook en hosties van vroeger. Gelukkig heeft het katholiek grondpersoneel het beter begrepen dan de baas. In de Volkskrant van een dag eerder beschrijft Toine Heijmans een bezoek aan Serious Request in Heerlen, waar het Glazen Huis pal naast de Sint Pancratiuskerk staat. Toine wil naar binnen maar de kerk blijkt gesloten. Priester Leo Meulenberg wordt erbij gehaald. Nee, de kerk hoef niet open van hem. Wat vindt hij van die luidruchtige goedgeefsheid vlak naast de deur?
“Schitterend! Schit-te-rend! Dit gaat terug op het meest fenomenale van Jezus zaliger. Op mijn lievelingsparabel, die van de Barmhartige Samaritaan. De basis van de Kerk. Geen gedoe, geen gepraat, we mogen er samen iets van maken. Hier komen van alle kanten menselijke waarden naar boven die in de schepping besloten liggen.”
Heijmans noemt het Glazen Huis ‘de perfecte kerkvervanger’. Meer dan perfect, zou ik willen zeggen. Nu weten we immers wat er met onze centen gebeurt. Want we willen best geven voor een ander die het minder heeft. Die behoefte ligt inderdaad in de schepping besloten. Maar we willen wél weten waar dat geld dan precies naartoe gaat. En wat dat betreft heeft de kerk eeuwenlang hoog spel gespeeld – en heeft ze sinds twee eeuwen gefaald.
Geld geven maakt niet alleen de ontvanger, maar ook de gever gelukkig. Ooit stond dat idee centraal in de kerk. Het was zelfs de kern van haar succes. Wie geld wilde weggeven, gaf het aan de kerk. Die verdeelde dat dan weer onder de armen. Met dat geld kocht je je zonden af, en de Kerk kon je dan een plekje in de hemel bieden. Die band tussen geld en eeuwig geluk is al aan te wijzen in het Onze Vader, waarin sprake is van ‘vergeef ons onze schulden, zoals wij aan anderen hun schulden vergeven.’ Zonden worden hier letterlijk gelijkgesteld aan schulden (latijn: ‘debita’) bij God. Geld geven opende daarmee de weg naar de hemel.
Dat was een nieuw geluid. De vroege christelijke kerk bood de rijke Romeinen daarmee een alternatief voor de klassieke, heidense manier van goed doen met je geld. Dat was altijd de philotimia geweest: de rijken werden geacht hun geld te besteden aan volksfeesten of gebouwen en zouden zo eeuwige roem verwerven. Maar volgens de vroege christelijke kerk kon je beter schulden kwijtschelden, of je geld besteden aan goede werken. Dan kon je dankzij je geld ook in de hemel komen. Die oproep tot uitdelen zal velen sympathiek in de oren hebben geklonken. Want we willen best geven. En de hemel daarna, dat klonk ook aantrekkelijk. Maar zoals Peter Brown beschrijft in zijn boek ‘The Ransom of the Soul’, werd die belofte een geldmachine. In latere eeuwen trok de Kerk steeds grotere geldstromen naar zich toe. Want alleen de Kerk, zo zeiden de bisschoppen, kon garanderen dat je financiële gift het juiste effect had.
Vanaf de tijd van kerkvader Augustinus, zo ontdekte Brown, werden de gelovigen steeds heftiger bestookt met gruwelijke verhalen over de hel. En de enige manier om daaraan te ontkomen was betalen aan de kerk. Hoe meer je gaf, des te groter de kans dat je in de hemel kwam. Maar het was nooit genoeg, uiteraard. Je kwam altijd tekort. Het daadwerkelijke openzwaaien van de hemeldeuren bleef een zaak van goddelijke genade. Geld, goederen, landgoederen stroomden richting de bisschoppen. Aangedreven door de opgeklopte angst der gelovigen én hebzucht groeide de Katholieke Kerk uit tot de almachtige, onvermijdelijke leverancier van geluk in het hiernamaals. En daarbij zorgde ze uiteraard goed voor zichzelf.
Sinds anderhalve eeuw grijpt de kerk naast het grote geld. We geloven niet meer in die beloning in de hemel, en de staat organiseert sinds een eeuw de liefdadigheid. En er zijn inmiddels talloze andere wegen om anderen te helpen, te steunen, om goed te doen. Want dat doen we nog steeds graag. Daarvoor bestaan sinds een halve eeuw gironummers, collectebussen en Glazen Huizen. En daarbij blijft niks aan de gelovige strijkstok meer hangen. Geen mens mist de Kerk van weleer. Het is Eijk die lijdt aan fantoompijn – niemand anders.
Interessant is overigens Eijks antwoord op de vraag of hij, in het teken van de barmhartigheid, ook in gesprek zou gaan met andersdenkenden:
“Mensen die kritisch tegenover het geloof staan en een aantal dingen van het geloof niet kunnen aannemen, die moet je proberen te overtuigen, tot de waarheid brengen. Want die is één en onveranderlijk. Je kunt niet met kritische katholieken tot een vergelijk komen door een aantal waarheden ter discussie te stellen.”
De arme, eenzame man heeft de waarheid in pacht. En wie anders denkt, die is afgedwaald. Me dunkt, als een imam zoiets zou zeggen, zou onmiddellijk de oproep klinken om zijn tent te sluiten.