Soefisme versus salafisme, pacifisme versus militarisme: de media zeggen ‘het gaat hier om twee aartsvijanden, de één pluralistisch, de ander punitief’. Het soefisme wordt verheerlijkt als de esoterische dimensie van de islam; gematigd en tolerant.
Het salafisme, de ‘kweekvijver’ van het jihadisme, wordt als het aan Ahmed Marcouch en Ockje Tellegen ligt straks verboden in Nederland. Westerse analisten prijzen het soefisme alom als nieuwste bondgenoot in de strijd tegen terrorisme. Een autochtone en eeuwenoude volkstraditie die weerstand kan bieden tegen radicalisering en extremistisch geweld. De basis voor een islam waarmee te leven valt.
Buitenlandse ambassades staan te springen om de restauratie van soefi-heiligdommen in het Midden-Oosten en Azië te financieren. Nu overheden de strijd met het salafisme aanbinden, adviseren Amerikaanse denktanks zoals The Heritage Foundation, RAND Cooperation en World Organization for Resource Development and Education hen het soefisme in binnen en buitenland te promoten. Een slecht plan: het soefisme wordt in de markt gezet als een vredelievende broederschap met een affiniteit voor drugs, drank en dans – de liberale islam, hoera!
Documentaires laten extatische ceremonies van zwierende derwisjen zien, de walm van hasjiesj komt je door het televisiescherm tegemoet. Het oriëntalisme druipt er vanaf. Edward Said draait zich om in zijn graf. Salafisten worden ondertussen uitgekotst als de triggerhappy zwarte kousen van de islamitische wereld, niet vies van een bommetje hier of daar. Knielen op een bed violen, zeg maar gewoon: gebedsmatje. Tsja, dat is minder gezellig. Maar deze dichotomie, de splitsing van islam in een tweestrijd tussen soefi’s en salafisten, en de essentialisering van beiden, gaat niet op. Soefisme en salafisme gaan vaker hand in hand dan we denken.
Ik deed onderzoek rondom het soefisme in Pakistan en ken soefi-leiders waar je niet vrolijk van wordt, zoals Mian Shaman, de Tony Soprano van de provincie Sindh, wiens vier vrouwen en elftal dochters het huis niet verlieten. Of Ayub Khan Sarwar, die de gedwongen bekering van jonge hindoe-meisjes tot de islam faciliteert. In het rurale Pakistan zijn prominente soefi’s vaak grootgrondbezitters; feodale heersers met een leger lijfeigenen. Helaas, niet een zootje New Age-hippies die alles maar goed vindten.
Salafisten zijn overigens ook niet allemaal moorddadige fanatiekelingen uit wiens mond alleen maar Allahu Akbar klinkt. Amir bijvoorbeeld, mijn alleraardigste pashmina-man, stopt zijn vrouw in een boerka en bidt totdat hij een ons weegt maar heeft ook een fantastisch oog voor kleur en serveert een zalig kopje chai. Toegegeven, het al-Qaida/Taliban-consortium heeft links en rechts een aantal soefi-heilgdommen opgeblazen (een willekeurige greep uit het assortiment: Mali, Pakistan, Libië, het Russische Dagestan). Maar salafisten hebben niet per definitie een probleem met het soefisme. Velen eren soefi-heiligen als strikte volgers van de sharia en prijzen hun cruciale bijdrage in de verspreiding van de islam in Azië en Afrika.
Het begint te knellen bij het aanbidden van de heiligen, bij de verkoop van lotions tegen allerlei kwaaltjes en alle andere kwakzalverij die rondom vee; heiligdommen plaatsvindt. Onschuldig bijgeloof in het beste geval, shirk (afgoderij binnen de islamitische traditie) in het ergste geval, een affront tegen het principe van tawheed, de absolute eenheid van God, een fundament van de islam.
Het soefisme als een pleister op de wond van een getraumatiseerde geloofsgemeenschap? Een geliefde traditie die kan dienen als basis voor een hernieuwde moslimsamenleving? Ik zou het graag geloven. Maar als het salafisme de gevreesde boeman is, het monster onder uw bed, dan is het soefisme de strohalm waar de internationale gemeenschap zich in een uitzichtloze conflictsituatie wanhopig aan vastklampt. Een illusie die het westen voor ogen heeft, één die we graag zouden willen zien maar die weinig overeenkomst heeft met de realiteit die, zoals helaas zo vaak, toch iets complexer is.
De tegenstelling en stereotypering (“salafisme is salafisme”, zegt Marcouch immers) zijn niet alleen incorrect, maar verknoeien ons beeld van de islam, en ons inzicht in de daadwerkelijke mechanismes die een puber doen afreizen naar zijn makkers in Syrië, of die hem daar juist van weerhouden. Onwetendheid drijft zowel de poging het salafisme te verbieden als de steun voor een religieuze gemeenschap die voor velen van ons een mysterie is. Moeten we nu het een verbieden en het andere steunen? Dan is het einde zoek.