Henk van Straten timmert al jaren als schrijver aan de weg. Toch noemt hij zijn laatste roman Bidden en Vallen zijn debuut. Een intrigerend boek, waarin iets van de sluier van alledag opgelicht wordt, voor een blik in het peilloze niets. We ontmoeten elkaar in een rustig cafeetje in Eindhoven. Van Straten is op tijd en groet me enthousiast. Op het eerste gezicht een gevoelige jongen. Donker, krullend haar, sprekende ogen. Als je nog een keer kijkt, zie je een afgetraind lichaam dat onder de tatoeages zit. Die dubbelheid hoort bij de man. Tijdens ons gesprek switcht Henk van Straten blijmoedig tussen literatuur en kickboksen, dood en leven.
Het is een paar dagen na de uitreiking van de BNG-literatuurprijs, een belangrijke prijs voor jonge schrijvers. Die prijs heeft hij niet gewonnen, hoewel hij wel genomineerd was. Hoe voelt dat?
“Minder teleurgesteld dan andere keren. En dat is een beetje raar, want Bidden En Vallen is veel beter dan mijn eerdere werk. Maar laten we eerlijk zijn, Jamal Ouariachi was de gedoodverfde winnaar. Hij was al eens eerder genomineerd voor die prijs. Daarnaast, Jamal is een fakking goede schrijver en hij snijdt actuele thema’s aan.
“Natuurlijk voel je altijd stiekem hoop. Ik voel dat letterlijk hier in mijn buik, links boven mijn riem. Op de dag zelf denk je toch: stel je voor, misschien… Maar dan heb je uiteindelijk toch profijt van je bijgestelde verwachting. Het balen was heel snel verdwenen”.
Dat doe je goed. Als schrijver put je natuurlijk uit jezelf voor je personages. Hoe verhouden de vijf hoofdpersonen van Bidden en Vallen: Tom, Els, Farid, Anne en Chris, zich tot jou? Tom bijvoorbeeld, ben jij dat, die afscheid neemt van je ex?
“Nee niet per se, ik ben lang voor mijn scheiding aan Bidden En Vallen begonnen. Tom is wel mijn onmachtige, driftige kant. Het gevoel geen controle te hebben. Zijn relatie tot zijn kinderen, dat ben ik. Als hij ze alleen al ziet, wordt hij melancholiek, dat heb ik ook. Ik zie ze ouder worden, kwetsbaar, sterfelijk. Ik ben soms kwaad en ongeduldig, en daarna weer bang dat ik ze daarmee beschadig. En ik weet zelf ook vaak niet wie ik ben, wat ik ben. Dat voelt soms als vallen.
“Els is meer mijn moeder dan mijn ex. Zij heeft ook dat neerslachtige. Maar het zoeken naar spiritualiteit, je afgesneden voelen, compleet willen zijn, dat ben ik. Tegelijkertijd lever ik via Els kritiek op de spirituele hebzucht, die ik veel om mij heen heb gezien.
“Farid komt uit iets heel diep in mijn jeugd. Toen ik vijftien was, ben ik in elkaar geslagen door Marokkaanse jongens. Dat begon met pesterijen en ging van kwaad tot erger. Je bal wordt afgepakt, je krijgt een fiets in je gezicht. En uiteindelijk word je in elkaar gemept en rijdt iemand met een scooter over je arm. Dat gebeurde midden in de nacht, ik was vijftien en ramstoned. En ik vertrouwde nog soort van in de goedheid van de mens. Daardoor was het extra traumatisch.
“Daarna ben ik natuurlijk nog veel meer drugs gaan gebruiken. Dat eindigde in een speedpsychose van een paar dagen. Gelukkig kwam er in die tijd een soort bokstrainer op mijn pad. Want ik voelde enorm de behoefte om mezelf sterk te maken. Om het niet meer te pikken. Oh, ik heb zoveel haat gevoeld naar Marokkanen, met ze gevochten. Ik kon het niet relativeren, was te kwaad, te jong. Dat zit allemaal in mijn fascinatie voor Farid. Niet alleen dat allochtone, maar ook het agressief mannelijke. Wanneer kijkt iemand naar me, wanneer kijk ik weg? Dat boeit me, dat resoneert met me. Daarom ben ik nu ook weer aan het Thai boksen.
“Chris staat natuurlijk symbool voor de standaard Nederlandse intellectueel. Pas halverwege de dertig komt hij erachter dat er überhaupt zoiets als agressie in hem bestaat. Hij heeft zijn hele leven met dédain over „oergevoelens” gedacht. Ineens realiseert hij zich: ‘Wow, je kunt dus iemand helemaal plat lullen, maar als die kerel dan één keer voor je gaat staan, en „wat?” zegt, heb je toch verloren’. Omdat ik mezelf een beetje tussen die twee werelden begeef, fascineert dat spanningsgebied me. In de interactie tussen Farid en Chris kon ik dat heel fijn uittekenen.
“Anne is dat deel van mij dat zich nooit goed genoeg voelt. Zij is mijn kern, mijn core-onzekerheid. Niet weten wie je bent, waar je bij thuishoort. Ik ben tot mijn twintigste eigenlijk niets geweest. Daarna was ik een punker en een gabber tegelijkertijd. Dat kon natuurlijk helemaal niet. Toen ik eenmaal bij de hardcore-punkscene zat, heb ik zo snel mogelijk zoveel mogelijk tatoeages laten zetten, om dat helemaal te zijn. Bij de gabbers liep ik ook meteen hard van stapel: pillen, kaalscheren, Aussie trainingspak, ik zocht continu naar vorm. Daar krijg je dan uiteindelijk een boek als dit van”. (lacht)
Ghè. Je hebt al eerder een paar boeken geschreven, maar dit is for all practical purposes je debuut, zeg je. Waarom?
“Toen ik zevenentwintig was debuteerde ik bij Lebowski. Daarna zijn er vier romans verschenen én een kinderboek. Eigenlijk ging dat te hard. Ik zie het nu als een blok van tijd, waarin ik te gehaast was. Ik heb teveel gepubliceerd, te snel”.
Op een gegeven moment lijkt het alsof Tom, de spil van je boek, zijn verstand verliest. Zijn verhaal vanuit de eerste persoon wordt een soort sprookje. Wat is er precies aan de hand?
“Tom wordt niet gek, hij raakt in coma. Doordat Farid hem in elkaar slaat, loopt hij een chronisch epiduraal hematoom op, een vertraagde hersenbloeding. Je krijgt klappen en je denkt, oh het valt wel mee. Maar in de dagen erna vallen ledematen uit, je wordt misselijk, duizelig en raakt alsnog in coma. Je kunt er zelfs aan sterven. Die wanen, dat uitvallen, dat klopt allemaal met wat Tom heeft, daar zit research in”.
Waarom laat die Tom zich eigenlijk door een jongen in de bosjes pijpen?
“Vanuit een soort zinsbegoocheling, die weinig met seksualiteit te maken heeft. Voor hij ‘geheadhunt’ werd door horlogebouwer Omega, was Tom een niksig iemand. Hij grijpt zich aan zijn accountmanagerschap en zijn gezin vast, om zichzelf een identiteit te geven. De seksuele avances van die jongen gebruikt hij om te onderzoeken wat de werkelijkheid is: wat gebeurt er als je iets doet, dat voor je gevoel volkomen buiten de werkelijkheid staat? Kan dat überhaupt?
“Het antwoord is natuurlijk nee. Er bestaat niets buiten de werkelijkheid. Als Tom zich dat realiseert, ontstaat er een soort paniek. Hij gaat aan alles twijfelen. Want wie je ook denkt dat je bent, het blijft altijd fictie. Het is altijd een beeld in je eigen ogen. Of in de ogen van anderen, maar dan is het, wat jij dénkt dat anderen zien. Wat je werkelijk bent, is vergankelijk en non stop in verandering. Er bestaat geen ware zelf. Die realisatie verlamt hem totaal.
“Toms coma, waarin hij een soort Daniel Craig-goeroe ontmoet en zelf in de fik vliegt, past binnen een bepaalde boeddhistische traditie van genadeloze goeroes, die crazy wisdom heet. Je dwingt iemand tot inzicht, door hem hardhandig uit zijn comfort-zone te sleuren. Want eigenlijk staan we allemaal in de fik. We leven en we gaan dood. En toch zitten we ergens op te wachten. Die Craig-goeroe maakt Tom dat duidelijk. Hij brengt hem op een bepaalde manier tot verlichting”.
Dus, even resumerend, dat Tom zich laat pijpen in de bosjes is zijn eerste stap tot verlichting?
(lacht) “Ja, in principe wel! Toch heb ik hoop voor Tom hoor. Je mag als lezer aan het einde van het boek zelf bepalen, op het moment dat Tom met Craig in een gondeltje richting de zon zit, of hij daarna doodgaat, of ontwaakt in zijn ziekenhuisbed bij zijn vrouw en kinderen. Je mag het heel optimistisch interpreteren”.
Dat kan inderdaad, wat Tom betreft. Maar de laatste paar bladzijden van Bidden en Vallen gaan over hoe Adil, de Marokkaanse jongen die hem gepijpt heeft, voor de trein stapt. Zijn skateboard voor zijn gezicht. Hoeveel van die goede vriend van jou, Selim Lemouchi, die wereldberoemd werd met zijn metalband en uiteindelijk zelfmoord pleegde, zit er in Adil?
“Als die twee een raakvlak hebben, is het hierin, dat ze allebei iets waren, waarin ze niet meer wilden zitten. Dat kan blijkbaar dusdanig gaan wringen, dat je voor een trein stapt. Adil is het broertje van Farid. Farid is de archetypische Marokkaanse knokker, hij zorgt steeds dat hij wint. Adil ziet alleen maar de hypocrisie van dingen. Daardoor is hij uiteindelijk zo leeg, dat hij voor de trein stapt.
“Selim was anders, hij was enorm getalenteerd maar ook enorm vatbaar voor depressie. Zijn vader had het ook. Selim heeft de leegte in hem lang vorm kunnen geven, met een soort Nietzscheaans satanisme. Met zijn band The Devil’s Blood riep hij oerkrachten aan. Het woeste in de mens, bloed en vuur. „We zijn hier om te leven verdomme, doe dat dan ook!” Dat heeft lange tijd supergoed voor hem gewerkt en hem veel gebracht.
“Maar toen ook dat was uitgewerkt, betekende dat het einde van zijn energie. Toen kon hij niet verder. Hij is met opgeheven hoofd gegaan. Heeft netjes aan zijn moeder en zijn zus gevraagd of het mocht. Ze hebben samen een datum geprikt. Dat getuigt wat mij betreft van een enorme moed. Nadat hij toestemming had van zijn moeder, had hij ineens ook weer kleur in zijn gezicht. Dat was heel raar, want je dacht: hé, het gaat beter met hem. En het ging ook beter. Hij was gewoon blij: ‘ik ga!’ Hij is op zolder bij zijn moeder gaan zitten, terwijl zij beneden was, heeft een koptelefoon opgezet, kleren klaargelegd, drank, de pillen die hij nodig had. Hij had precies uitgerekend hoeveel hij moest nemen. En toen was hij weg”.
Oef. Wat een verhaal man. Hoe zit jij daar eigenlijk in? Hoe beleef jij elke dag?
“Ik word vaak wakker met het idee dat er van alles mis is, dat het leven zwaar is. Maar dan inventariseer ik even voor mezelf: ‘Wat is er nu precies allemaal mis Henk?’ Dan blijkt het allemaal wel mee te vallen. En dan zeg ik tegen mezelf: ‘Je gaat nu gewoon sporten en daarna schrijven, dan komt het wel weer. Even later valt er een mailtje met een leuke opdracht in mijn inbox, en denk ik: oh ja, het gaat goed man!’.
“Mediteren en boeddhisme hebben me daar bij geholpen. Ik kan nu denken: ‘Nee, ík vind niet alles zwaar nu, dat is gewoon een stemmetje. Nou denk jij dat maar, dan ga ik lekker douchen’. En na de douche is er een ander stemmetje: ‘Ik heb nu fakking veel zin in noten met kwark!’. En terwijl ik die kwark met noten eet, zit ik niet te denken: alles is nog steeds zwaar en kut, nee ik geniet van mijn kwark met noten. Als ik daarna de straat oploop met een goed muziekje op, en de zon schijnt, dan geniet ik van het leven, in alle eenvoud”.