Wakend over God is de postuum uitgegeven laatst voltooide dichtbundel van Joost Zwagerman, die in 2015 aan zijn leven een einde maakte. De bundel begint met het gedicht ‘contact,’ waarin Zwagerman heel alledaags schrijft over een ‘ik’ dat telefoontjes ontvangt van iemand die niets zegt wanneer hij opneemt.
Het blijkt God te zijn: Ik toets terstond, een voicemail klinkt. // ‘Hallo met God, ik ben er niet.’ Het opmerkelijke aan deze God is dat in contact treden met Hem onmogelijk blijkt. Zo geeft deze God aan dat hij nooit zal terugbellen en daarom is het achterlaten van een voicemailbericht dan ook overbodig. Desondanks doet de ‘ik’ uiteindelijk toch een poging om contact te krijgen met God, die hem echter voor is geweest: Die dag is nu, contact is hier. Ik toets // het nummer in. Krijg geen gehoor. Hij was me // voor. Hij heeft mijn nummer ingesteld.
Met ‘contact’ wordt de bundel op zeer passende wijze ingeleid. Wakend over God volgt namelijk de vragen en worstelingen van een ‘ik’ met het bestaan, of niet-bestaan van God. Soms lijkt het alsof die ‘ik’ zelf God wordt. Op andere momenten keert hij zich heel duidelijk van God af.
Tegelijkertijd spreekt er een verlangen uit de bundel: een verlangen naar eeuwigheid en rust. Waar die rust gezocht moet worden? Dat laat de bundel tot op zekere hoogte in het midden. Hier en daar verwijst Zwagerman naar de dood als ultiem contact met God, bijvoorbeeld in het gedicht Tien, waarin hij schrijft over de tien geboden: pas wanneer mijn as wordt uitgestrooid // voelt God mijn diepste binnenkant. Oftewel: pas wanneer het stoffelijk lichaam van de ‘ik’ tot as is wedergekeerd kan hij zich werkelijk verenigen met God. Of dit gelezen moet worden als een voorafschaduwing van wat hij zelf zou doen, enige tijd na voltooiing, is een vraag die altijd onbeantwoord zal blijven.
In wakend over God benoemt Zwagerman de moderne vragen over zin en zingeving op een zeer concrete manier. Kan er inderdaad een God zijn, als er ook zoiets is geweest als de oerknal? Het ‘ik’ in de bundel denkt van wel: God, in één keer dood door eigen hand. // Dat moet de oerknal zijn geweest. Waarom nu doodde God zichzelf? Hij vreesde zijn aanstaande schepping. Weer op andere momenten stelt het ‘ik’ dat God eigenlijk in iedereen aanwezig is.
Het lijkt er dus op dat het ‘ik’ er ook niet uit komt, iets wat erg herkenbaar is voor de moderne lezer. Het bestaan van een hoger wezen is al lang niet meer iets wat een alom geldige waarheid is. Zwagerman speelt daarmee en met de gevoelens die dat oproept, bijvoorbeeld onzekerheid en verbazing. Dit geeft de bundel zijn kracht en maakt de thematiek ook herkenbaar voor de lezer, zonder te vervallen in clichés.